Hoe u de media kunt overleven

© illustratie Eugenia Loli

Hoe gaat het met ‘de media’? ‘Slecht’ geldt als het juiste antwoord. Jongeren vinden hun informatie niet meer op de traditionele plekken. Toch blijft de invloed van media groot. Ze kraken en maken mensen, soms haast achteloos. Vijf strategieën om ze te overleven.

1. Verwacht geen neutraliteit. Die bestaat niet

Wijzelf veranderen. De media ook. Dat goed zien en beseffen, behoedt ons voor vele frustraties en valse verwachtingen. De maatschappelijke positionering van de traditionele media is de voorbije halve eeuw grondig gewijzigd. In Nederland en Vlaanderen verliep de evolutie overigens merkwaardig verschillend. In het begin van de jaren zestig waren zowel de Volkskrant in Nederland als De Standaard in Vlaanderen door en door katholieke kranten. Frank van Vree meldt in De metamorfose van een dagblad: journalistieke geschiedenis van ‘de Volkskrant’ hoe snel het in Nederland ging. Het katholicisme werd afgezworen. In het zog van de tijdgeest volgde een beweging naar links. Een grotere verzakelijking en professionalisering kwam er pas vanaf de jaren tachtig. Met De Standaard verliep het helemaal anders. Tot 7 september 1999 stonden de letters ‘AVV-VVK’ op de voorpagina: ‘Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus’. Dan pas stelde de krant, die geleidelijk van binnenuit veranderd was, dat ze ‘ongebonden blijft tegenover elke partij, elke politieke ideologie en elke zuil’.

Kijk goed naar de lijn en ideologie van een krant, vooral wanneer ze beweert er geen te hebben. Wind u er niet over op. Zoek een andere krant die beter bij u past.

De ontzuiling, die zowel in Nederland als in Vlaanderen plaatsvond, maar op verschillende tijdstippen, werd algemeen toegejuicht, niet het minst door de kranten zelf. Minder afhankelijkheid, meer kwaliteit. Maar al te gemakkelijk, impliciet bijna, werd de ontvoogding met neutraliteit gelijkgesteld. Kranten die niet langer schatplichtig waren aan een zuil waanden zichzelf objectief. Waren ze dat echt? Konden ze dat blijven? Ik durf het te betwijfelen.

Merkwaardig is een uitspraak die Karel Verhoeven, hoofdredacteur van De Standaard, op 12 september 2015 deed: ‘Terwijl politici steeds heftiger de polemiek opzoeken, zweren journalisten (en hun lezers) vaker bij de nuance – met feiten, cijfers en desgevallend een rekenmachine in de hand.’

Dat zinnetje illustreert de voltooiing van een evolutie in drie stappen. In een eerste fase ondersteunde de krant partijen en politici van een zuil. In een tweede fase pakte ze uit met haar ongebondenheid, De Standaard deed dat bijvoorbeeld in 1999. In een derde fase werpt ze zich op als een alternatief voor de al te polemische politiek. Zij is het die de waarheid brengt. Of, om de drie fasen heel kort samen te vatten: van dienaar over observator tot participant. Dat geldt natuurlijk niet voor alle kranten of voor elk medium, misschien hou ik iets te veel de zogenaamde kwaliteitskranten voor ogen. Maar het is toch een trend waarmee mensen rekening moeten houden, willen zij in de media overleven. Verwacht geen neutraliteit. Die bestaat niet. En wind u daar niet over op.

Opvallend maar begrijpelijk is dat in de jaren na de ontzuiling vooral mensen en meningen die tot de verlaten zuil behoren, of lijken te behoren, met argwaan worden bekeken. Dat is normaal. Een ex-communist is ook niet gevoelig voor romantische beschouwingen over Marx en Lenin. Toen ik in de jaren negentig lid was van de Commissie Mensenrechten van de progressief-katholieke Acht Mei Beweging en we in de Utrechtse Brigittenstraat een ‘stuk voor de krant’ voorbereidden, hoorde ik van mijn collega’s die de Nederlandse media goed kenden: ‘We kunnen overal proberen. Maar bij de Volkskrant maken we geen kans.’ Later veranderde dat. Zoals vandaag katholieken met hun stukken moeilijk bij De Standaard terechtkunnen.

Hoe dan ook, ziehier mijn eerste overlevingsstrategie: verwacht van een krant geen ‘objectiviteit’. Kijk goed naar haar lijn en ideologie, vooral wanneer ze beweert er geen te hebben. Word niet boos, wind u niet op. Zoek gewoon een andere krant die beter bij u past. Mocht u er geen vinden, lees een boek. En als u niet graag leest, begin te twitteren.

2. Onthou: de fake news-discussie gaat niet over feiten

De intrede van nepnieuws of fake news heeft de journalistieke wereld stevig door elkaar geschud. In zijn meest strikte betekenis gaat het bij nepnieuws om volledig verzonnen verhalen die als echt worden gepresenteerd. Overdrijvingen of toegevoegde details zijn journalistiek niet oké, maar zijn geen nepnieuws in de strikte zin. Donald Trump maakte de term populair tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016, en hij verruimde hem. Zeker in een verkiezingscampagne worden er veel onwaarheden verteld, of beter nog: halve waarheden, die onvoldoende onwaarheid bevatten om helemaal leugens te zijn.

Een misverstand is dat de discussie over fake news over feiten gaat. Zeker, bij de bestaansmogelijkheid van feiten zijn kanttekeningen mogelijk. Geregeld worden Michel Foucault en Jacques Derrida met de vinger gewezen omdat ze de ‘feitelijkheid’ van feiten zouden laten afhangen van wie ze interpreteert, van diens sociale positie of maatschappelijk standpunt. Als Leuvens student beleefde ik hoe, in 1976, de Nederlandse hoogleraar Jan M. Broekman in koeien van letters op het bord schreef: ‘Feiten zijn geen feiten.’ Ben ik nooit vergeten.

Het gaat bij de discussie over nepnieuws dus niet over feiten. Toch niet op de eerste plaats. Wel om het morele oordeel erover. Dat is in de media vaak uniform en absoluut. Op dat punt raakte Donald Trump een gevoelige snaar, waar mediacoryfeeën te gemakkelijk lacherig over doen. De laatste jaren beleven we, verrassend misschien, een terugkeer van de absolute moraal. Jean-Paul Sartre schreef: ‘L’existence précède l’essence.’ Het bestaan dat aan de essentie voorafgaat, betekent dat de mens in vrijheid keuzes kan maken. Er is geen definitief vastgelegde rangorde van ethische beginselen. De concrete situatie is bepalend. Sartre was geen fan van de absolute moraal, ook al omdat hij die in verband bracht met het bestaan van een God die de mens zijn vrijheid ontneemt. Maar vandaag is die absolute moraal terug, en zegt ze welke feiten ‘geoorloofd’ zijn en welke niet. Menselijke kenmerken gebaseerd op raciale verschillen kunnen bijvoorbeeld niet. Begrijpelijk, gezien onder meer de ontsporingen van het nazisme. Toch kunnen we moeilijk om de vaststelling heen dat Keniaanse en Ethiopische langeafstandslopers wereldwijd dominant zijn. Puur toeval? Een recenter voorbeeld van morele inkleuring van feiten is de klimaatdiscussie. Dat de menselijke factor een invloed heeft op het klimaat, wordt nauwelijks betwist. Maar elke nuancering van die invloed lokt hevige reacties uit, waarbij morele verontwaardiging een volwaardige discussie over de feiten verhindert.

Het huidige debat, ook in de media, gaat impliciet heel vaak uit van een absolute moraal. Primeert transparantie altijd, ook als ze de veiligheid bedreigt of de privacy van mensen? Volgens sommigen wel. Was elk beleid in koloniale tijden zonder uitzondering slechter dan een, mogelijk nog wredere, onderdrukking door lokale leiders? Er zijn mensen die daar ja op antwoorden. Anders uitgedrukt: feiten kunnen vals zijn, maar wat net zo goed kan, is dat er een overdreven, haast goddelijke, morele connotatie aan wordt gehecht.

De reactie tegen moreel absolutisme leidt vaak tot een overspannen aandacht voor de eigen identiteit. Voor normen en waarden, die soms in allerijl moeten worden verzonnen. Ambtenaren van de burgerlijke stand die een huwelijk weigeren als de bruid hun geen hand wil geven, bijvoorbeeld. Onzin, geen wet vereist zulks. Toch zie ik die krampachtige hunkering naar identiteit (in de stijl van Donald Trump) als een reactie op de comeback van de absolute moraal (eerder in de richting van de progressieve Amerikaanse cultuur, waar Barack Obama gedeeltelijk een exponent van is). Die discussie speelt ook in de media, waarbij de intellectuele elite vaak de absolute moraal hanteert en het ‘gewone volk’ het identiteitsdenken aanhangt. Dat laatste wordt vooral door de populaire media opgepikt.

Hoe u de media kunt overleven

Wie zich in de media begeeft, kan die trends maar beter goed in de gaten houden. Het is niet verboden een poging te ondernemen om de tegenstellingen te overstijgen, maar reken daar niet te veel op. De culturele kloof in de samenleving is helaas erg diep.

3. Doe op een vriendelijke manier aan humor

De derde overlevingsstrategie heeft met humor te maken. Hoe overleven we die? Van nature ben ik niet geheel en al tegen humor gekant. Vaak helpt hij om vastgelopen situaties te ontmijnen. Als twee mensen in een discussie met getrokken messen tegenover elkaar staan, is humor het laatste overblijvende argument dat beiden kan overtuigen. Humor helpt om afstand te nemen en ruimte te creëren. Maar in de hedendaagse media is hij ook een juridisch waterdichte techniek om mensen te beledigen, daarbij de grenzen van de vrije meningsuiting aftastend.

Laat me onmiddellijk zeggen dat beledigen juridisch moet kunnen. We mogen niet weekhartig zijn. Wel plaats ik twee kanttekeningen. Vooreerst: niet alles wat juridisch mag, is een goed idee. Je kunt besluiten iemand niet te beledigen uit wellevendheid of menslievendheid. Het debat daarover is nooit stilgevallen sinds de Deense krant Jyllands-Posten op 30 september 2005 een serie van twaalf cartoons over Mohammed publiceerde. Iemand kan besluiten om die cartoons achterwege te laten, vanuit een grote zorg voor andermans gevoeligheden. Maar die houding verloor terrein na de terroristische aanslag van 7 januari 2015 op de redactie van Charlie Hebdo. Terughoudendheid in humor, zeker wanneer het om de islam gaat, geldt sindsdien als soumission. Wat spijtig is: iemand kan de aanslagen streng veroordelen en toch vrijwillig, niet uit angst, een zekere courtoisie in zijn humor bewaren. Dat is een nuance die verloren dreigt te gaan.

Het gaat bij de discussie over nepnieuws om het morele oordeel over feiten. Op dat punt raakte Trump een gevoelige snaar, waar mediacoryfeeën te gemakkelijk lacherig over doen.

Ook buiten de context van de multiculturele samenleving is humor vaak revanche op de werkelijkheid. Dat is niet nieuw. In Nederland lokte Hugo Brandt Corstius (1935-2014) vorige eeuw heel wat controverse uit. Mensen werden volledig afgekraakt met argumenten ad hominem en het ridiculiseren van hun lichamelijke kenmerken. Zo noemde Brandt Corstius de Leidse criminoloog Wouter Buikhuisen een ‘kale, impotente carrièrewetenschapper’. Zijn werk leverde de schrijver in 1985 de P.C. Hooft-prijs op. Minister Elco Brinkman weigerde die uit te reiken. De belangrijkste argumenten pro en contra werden gebundeld in een boekje met de prachtige titel De kroon op het kwetsen.

De bijtende stijl vond later ook in de Vlaamse satire ingang. Vertrekpunt is altijd een vaststelling die op zichzelf waar is, waaraan vervolgens allerlei verzonnen feiten worden toegevoegd. Het genre heeft succes, juist omdat het een uitlaatklep is voor rancuneuze gedachten en gevoelens die zonder het etiket ‘humor’ menselijk en juridisch niet door de beugel kunnen.

Hier is mijn overlevingsstrategie: doe niets. Juridische actie is vruchteloos. Deontologisch, in journalistieke kringen, wordt het verband tussen satire en nepnieuws voorlopig niet gelegd. In enge zin bekeken klopt dat, omdat in satire altijd een beetje waarheid zit. Bovendien is de belediging, zoals elke uiting van emotie, in onze tijd commercieel succesvol. Hoe dan wel reageren? Probeer zelf op een vriendelijke manier aan humor te doen. Humor is altijd wat wreed, maar laat hem niet enkel over aan wrede mensen.

4. Wees koelbloedig. Negeer de hype

Een vierde overlevingsstrategie heeft met de hype te maken. Die moet u gewoon proberen te negeren. Als u onder kritiek wordt bedolven, past vooral koelbloedigheid. De kunst van het nietsdoen. Niet bewegen. Neem steeds een positie in die u kunt blijven verdedigen. Wie inhoudelijk overtuigd is van de juistheid van zijn stelling, haalt daarom zijn slag nog niet thuis. Hij moet ook bereid en in staat zijn de druk van media en publieke opinie te trotseren.

Ik herinner mij een merkwaardig incident, eind oktober 2014. Een priester uit Brugge was zes jaar eerder ontslagen nadat hij een jongen van zeventien dronken had gevoerd en betast. De rechtbank bevond de priester schuldig, maar hij kreeg opschorting van straf, waardoor hij een blanco strafregister behield. Wel moest hij zich aan een paar voorwaarden houden. Na een proefperiode van vijf jaar gaf bisschop Jozef De Kesel de dader een tweede kans en benoemde hem tot pastoor in Middelkerke. Dat leidde tot een storm van verontwaardiging in de media en bij de publieke opinie. De bisschop gaf aanvankelijk de indruk dat hij voet bij stuk ging houden, maar onder de aanhoudende pressie kwam hij de tweede dag op zijn beslissing terug. Juridisch en moreel had hij voor zichzelf alles netjes voor elkaar – helaas, de mediastorm was er te veel aan. Die moet u vooraf goed inschatten. Neem dus nooit een positie in die u misschien later onder druk moet verlaten. De bisschop maakte geen goede beurt. Ook voor de priester zelf was de afwezigheid van een tweede kans minder erg dan de nieuwe, scherpe kritiek. Zelfs al duurt een mediastorm zelden langer dan twee dagen, daarna steekt immers steevast een nieuw onderwerp de kop op, die twee dagen duren een eeuwigheid voor wie niet goed is voorbereid.

5. Zeg enerzijds of anderzijds. En weet: de traan verslaat de gedachte

Een vijfde en laatste overlevingsstrategie: hou twee belangrijke vuistregels voor ogen. Vooreerst: sentimentele argumenten zijn altijd sterker dan rationele. Ooit schreef ik een column over een studente die tijdens een examen Zweden als een buurland van Zwitserland citeerde. Ik had het verhaal van horen zeggen. In de column beschreef ik het gebeuren enigszins plastisch, uiteraard met fictieve personages. Maar het sentimentele argument dat je over fouten van studenten in een leerproces niet mag berichten, ook niet via fictieve personages, verhinderde een rationeel debat over de algemene basiskennis die een student vandaag nodig heeft. De traan verslaat de gedachte, altijd.

Vervolgens: toen ik, als senator, in het begin van dit decennium samen met toenmalig minister Inge Vervotte het christendemocratische gedachtegoed probeerde op te frissen, wilden wij het begrip ‘enerzijds, anderzijds’ enige glans geven. Welnu, doe dat nooit. We hadden weinig succes. ‘Enerzijds, anderzijds’ staat algauw voor wankelmoedigheid. Zeg heel radicaal enkel ‘enerzijds’. Of enkel ‘anderzijds’. U zult tegenstanders hebben, maar ook medestanders. Zoekt u een middenpositie, dan levert dat vooral tegenstanders op. En onbegrip bij de media, die op straffe quotes zitten te wachten. Ze zullen u zeggen: ‘Wat u beweert, is voor ons niet helemaal helder.’ Ze bedoelen: ‘Het is niet radicaal genoeg.’

***

Tot zover vijf strategieën om de media te overleven. Er is er nog een zesde, de belangrijkste, die de andere overkoepelt. Neem de media niet te ernstig. Dat doen ze zelf wel. Berichten zijn vluchtig. Meningen ook. Wat vandaag een deugd is, is morgen een misdrijf. Wat vandaag wijsheid lijkt, is morgen een cliché. Wie vandaag de winnaar van de geschiedenis is, is morgen vergeten, net zoals de verliezer. Nergens lijkt de eeuwigheid zo lang en duurt ze zo kort als in de media.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content