Ah, veertig jaar na de zomer van 69. Eddy Merckx in het geel, de maan die blinkt en voor de rest iedereen jong en naakt, dat weten we nu weer. Maar niemand die zich Peerke Verhaert herinnert. De man die van vogels hield maar niet echt van mensen. Vier man doodgeschoten, waarschijnlijk zes. En volgens sommigen 64. Jaren later werd Peerke vermoord door zijn eigen broer en schoonzus. ‘Weet u wat dat betekent, meneer? Echt van iemand houden?’

Mededeling vooraf: er gaat bloed vloeien in dit verhaal. Er gaan doden vallen. En nog een tweede mededeling: heb medelijden met de schrijver van dit stuk. Elke keer als we de naam Peerke Verhaert lieten vallen, was er wel iemand die zich verslikte aan de andere kant van de lijn. Vielen er stiltes. Werden telefoons ingehaakt.

Maar we waren gewaarschuwd. Kris De Winter van de Heemkring Ansfried uit Westerlo had ons verteld hoe gevoelig het onderwerp ‘Peerke’ in de Kempen ligt. Vijftien jaar geleden wou hij een boek over hem schrijven. Het was ook zo’n onwaarschijnlijk verhaal. Jack the Ripper in de Kempen. Hij die zeker vier man had neergeschoten. Hoogstwaarschijnlijk zes, misschien zelfs meer. ‘Peerke leefde toen nog, trouwens. Ik wou hem gaan opzoeken.’ Uiteindelijk deed De Winter dat niet, hij is zelfs nooit aan het boek begonnen. Op een avond in 1994 was er iemand naar hem toegekomen. ‘Ik heb gehoord dat u een boek wilt schrijven over Peerke’, zei hij. ‘Ik zeg dit uit bezorgdheid, maar… ik zou dat niet doen. Vergeet niet wat er met Staf gebeurd is. Ze hebben hem in honderd stukken gevonden in de Nete. Eén goede raad: blijf eraf.’

22 april 1995. In het Albertkanaal merkt een binnenschipper een mannenlijk op. Het lichaam ligt al maanden in het water. Zijn hoofd is blauw, aan zijn armen hangen stenen. In zijn borst zit een schotwonde. Peerke de seriemoordenaar is uiteindelijk zelf vermoord; die clou had niemand kunnen verzinnen. Zelfs zijn oud-advocaat Luk Truyens niet. ‘Ik had veel verwacht, maar dit?’

Truyens was nog een stagiair-advocaat toen hij in de zomer van 1969 meegevraagd werd om Peerke Verhaert pro Deo te verdedigen. ‘Ik wandelde zijn cel binnen. Zag een parkiet zitten. En een heel kleine, tengere, bijna innemende man. Heel vriendelijk. Hij had een naïef gedichtje voor me geschreven. Hij zag er absoluut niet uit als een moordenaar.’

Truyens verdiepte zich in zijn dossier. Peerke heette eigenlijk Petrus, was afkomstig uit Heultje. Zijn vader was een diamantslijper, zijn moeder had een café in Westerlo. Slecht huwelijk, een gesloten familie. ‘Een typisch Kempische familie ook’, zegt Truyens. ‘Vergeet niet: de Kempen van veertig jaar geleden zagen er helemaal anders uit. Dat was nog geen voorstadsgebied zoals nu, maar nog echt een dorp. De Stille Kempen.’

In die Kempen groeide Peerke op. Op school was hij een stille maar ook erg middelmatige leerling. Iemand die veel liever in het bos ging wandelen, en eigenlijk maar één grote passie had: vogels. Hij kon ze uren aan een stuk bestuderen, hoe ze vlogen en bewogen. Van mensen hield hij iets minder. Had nauwelijks vrienden, behalve dan zijn broer Jan. Die was een stuk groter en struiser dan hij. In Heultje kende iedereen de broers Verhaert. Ze waren te vrezen. Hadden altijd een mes op zak. En een tamme kauw op het stuur van hun fiets.

In 1947 gebeurde er iets vreemds. Op school kreeg Peerke het met iemand aan de stok over een meisje. Hij beet vier centimeter uit het oor van zijn liefdesrivaal.

Hij verloor, maar trouwde een paar jaar later met Roza. Tegen de zin van haar familie, die de familie Verhaert te min vond. Peerke ging in de koolmijn werken, werd meubelmaker, nog later beroepsmilitair. In het leger verloor hij bij een ongeval twee vingers. Magere jaren waren het. Er moest brood op de plank komen, want Roza had intussen twee kinderen gebaard.

Op een avond deed zijn broer Jan hem een voorstel. ‘Ik wil dat je meedoet, Peerke.’ Maar hij schudde het hoofd. Jan drong aan. Uiteindelijk stemde Peerke in. Ze pleegden een aantal gewapende overvallen, in Eindhout en Begijnendijk. ‘Jan en Peerke waren de Bokkenrijders van de Kempen’, zegt Truyens. Alleen, ze hadden zich domweg van eeuw vergist. De politie reed hen klem nadat de toenmalige vrouw van Jan de broers verklikt had. Jan werd veroordeeld tot een paar maanden, Peerke tot vier jaar. Hij werd oneervol uit het leger ontslagen en Roza vroeg de echtscheiding aan.

In de gevangenis leerde Peerke yoga. En hij leerde er beroepsmisdadiger Jef Van Rulo kennen. Ze praatten maar over één ding: over later, hun pensioen.

‘Als ge hier ooit buitenkomt,’ zei Van Rulo, ‘gaan ze u uitspuwen, Peerke. Ze gaan u in de kou laten staan. Niemand gaat u willen.’

‘Een ding is zeker’, antwoordde Peerke. ‘Als ik ooit nog een overval pleeg, schiet ik alle getuigen dood.’ Een paar medegevangenen draaiden zich om.

In oktober 1967 kwamen Van Rulo en Peerke allebei vrij. Niemand stond hen op te wachten. Peerke ging bij een wapenhandelaar in Diest een long rifle kopen.

20 november 1967, Luik

Het regent oude wijven. Peerke en Jef nemen de trein naar Luik. Daar willen ze een boerderij overvallen, maar onderweg gooien ze hun plan om. Ze hebben een auto nodig en besluiten te liften. Enkele uren later staan ze op de afrit van de snelweg Luik-Bastenaken. Er stopt een Mercedes. Van Rulo gaat voorin zitten, Peerke achterin. Aan het stuur zit Cornelius Bosman, een Antwerpse handelsreiziger. Hij vraagt aan zijn twee lifters of ze Frans spreken. ‘Nee,’ zegt Peerke in het Duits, ‘we zijn Hongaarse zeemannen.’ Ze praten wat over de zee. Van Rulo zegt niets. Na een kwartier wrijft hij plots door zijn haar, het teken dat ze vooraf hadden afgesproken. ‘Ik moet overgeven, meneer’, zegt Peerke.

Bosman stopt, voelt plots een long rifle tegen zijn achterhoofd. ‘Schiet hem af!’ roept Van Rulo. Verhaert twijfelt. ‘Schiet hem af, Peerke.’ Bosman kan de loop van de long rifle nemen. ‘Schiet hem verdomme af!’ Peerke schiet hem in de rug. ‘Het spijt me’, zegt hij. Zwalpend stapt Bosman uit zijn wagen, stort in. Van Rulo neemt het stuur over. Ze rijden verder. Bosman slaagt er nog in om een wagen te doen stoppen, maar sterft enkele uren later in het ziekenhuis. Op dat moment zijn Peerke en Van Rulo al in Brussel, waar ze een overval plegen. Hij mislukt. Ze laten de Mercedes achter en keren met de trein terug. Zonder geld.

2 februari 1968, Turnhout

Telefoon van Van Rulo. ‘Er is buit te rapen in de boerderij van Jan Mijnendonckx, Peerke. Maar ik ga niet mee deze keer, want ze kennen mij in Turnhout.’

In de late namiddag rijdt Peerke met zijn brommer naar de boerderij aan de Riststraat. In de hoeve botst hij op Henri en zijn zus Julia Loots. ‘Als ge rustig blijft, zal er niets gebeuren’, roept hij. ‘Ik wil alleen het geld.’ Henri en Julia verweren zich met een riek. Peerke schiet Henri dood. Julia valt op haar knieën, smeekt hem om niet te schieten. Peerke vuurt opnieuw, recht in haar hart.

Hij doorzoekt de hele boerderij maar vindt amper 200 frank. Om alle sporen uit te wissen, steekt hij de boerderij in brand met kaarsen. Hij loopt naar buiten, maar komt onderweg Jan Mijnendonckx, de man van Julia, tegen. Er ontstaat een hevig gevecht. Peerke schiet opnieuw. Zeven keer, tot hij zeker is dat Mijnendonckx dood is. De boerderij staat intussen in lichterlaaie.

23 maart 1968, Turnhout

‘Peerke Verhaert, de Schrik van de Kempen, wil niet praten’, kopt De Volksgazet. In het gerechtsgebouw kijkt onderzoeksrechter August Boeckx op. Vijf dagen geleden is Peerke Verhaert opgepakt, hij werd verklikt door een vriend. Hij heeft nog altijd geen woord gezegd. Weigert eten en drinken. Het enige wat hij al dagenlang doet, is kaarsrecht voor zich uit kijken, de ogen op een ver punt gericht. Zoals hij het in de yogales had geleerd.

Vandaag kraakt hij, voor het eerst. Er druppelt zweet van zijn voorhoofd. Boeckx biedt hem een sigaret aan. ‘Weet je wat het allermoeilijkste is?’ vraagt Peerke. ‘Iemand doodschieten met wie je aan het praten bent.’

23 september 1969, Antwerpen

Journalisten verdringen zich in het overvolle gerechtsgebouw. Peerke komt naar binnen. Tientallen fototoestellen flitsen.

‘Waarom heb je vorige week geprobeerd om zelfmoord te plegen?’ vraagt de rechter

‘Het was maar om te lachen’, zegt Peerke. ‘Als het erop aankomt, wil iedereen toch leven.’ Er gaat een eerste rilling door de gerechtszaal.

De zelfmoordpoging kwam niet onverwacht. Het was al de tweede keer. Maar deze keer had hij wel vier afscheidsbrieven gestuurd: aan zijn broer Jan, aan zijn moeder, aan de gevangenisdirecteur, en aan de onderzoeksrechter. In die laatste brief stonden volledige bekentenissen van alle onopgeloste moorden uit de streek. Toen hij vervolgens met de pen zijn polsslagader wou opensnijden, werd hij betrapt door de cipiers. Hij slaagde er nog net in om de brief met de bekentenissen op te eten. Zijn kompaan Jef Van Rulo had meer succes: die hing zich met zijn broeksriem op aan de toiletbril.

24 september 1969, Antwerpen

Peerke bekent in de rechtszaal de moorden in Turnhout en Luik. Maar er zitten gaten in het onderzoek, en dat weet hij maar al te goed. De speurders verdenken hem nog van nog meer moorden. Die op Louis De Groof uit Herenthout (24 november 1967, vermoord met een long rifle), die op groentehandelaar Frans De Cuyper uit Heist-Op-Den-Berg (7 januari 1968, vermoord met een hakbijl) en een moordpoging op Jozef Van Hove uit Beersel.

Tweemaal bekent Peerke al die feiten, maar tweemaal trekt hij zijn verklaring in.

26 september 1969, Antwerpen

Vierde dag. De clan-Verhaert komt getuigen. Zijn vader, broer, schoonzus. Wanneer zijn moeder naar voren stapt, verbergt Peerke zijn hoofd in zijn handen. En begint te snikken. Zij weent nog harder.

Het is de beurt aan broer Jan. Donkere bril, borst vooruit. ‘Dag Peer’, zegt Jan. ‘Ik kan het ook niet helpen dat ik hier moet getuigen.’

‘Trek het u niet aan, broer’, roept Peerke. ‘Ze schilderen mij hier af als een beest, maken van niets een donderslag.’

‘Als je maar weet dat ik je nooit zal verraden, Peer. Nooit.’

De rechter roept hem tot de orde, en leest voor uit Peerkes afscheidsbrief aan Jan: ‘Als er een God bestaat, dan vraag ik één ding: dat hij me een streep bos geeft, met vogels. Heel veel vogels. Een plaats waar ik met u samen gelukkig kan zijn, Jan.’

‘Nooit heeft iemand naar deze sukkelaar omgekeken’, zegt Peerkes advocaat. ‘Reikt u hem de hand….’

Tot slot neemt ook Peerke het woord. Hij vraagt of iemand beseft hoe erg het is om geen werk te hebben. ‘Ik mocht zelfs de toiletten niet kuisen.’ Hij vertelt dat hij niet altijd een beest geweest is. Dat hij ooit twee drenkelingen van de dood gered heeft. En dat het nu 4-2 is.

Verontwaardigd gejoel in de gerechtszaal. Peerke gaat door: ‘Als een man het bevel geeft om duizenden dood te schieten, dan is dat een heldendaad. Maar als ik, Peerke, iets mispeuter dan breken de duivels los.’ Hij kijkt naar de voorzitter en zegt: ‘Ik wil u bedanken. Omdat u altijd zo fatsoenlijk geweest bent.’ En dan tegen een vrouwelijke rechter: ‘En u ook, madame, omdat u een echte moeder voor mij was.’

De zoveelste rilling gaat door de zaal. De jury veroordeelt hem, na drie uur beraadslagen, tot de doodstraf.

Louis werkt al jaren in Leuven-Centraal. Heeft Peerke daar achttien jaar gekend. ‘De eerste jaren dat hij hier was, kreeg hij een heel zwaar regime’, zegt hij. Dag en nacht werd hij bewaakt. Soep moest hij slurpen, eten moest hij met zijn handen naar binnen werken. ‘Het was bijna onmenselijk. Nochtans was Peerke een van de braafste gevangenen. Maar ik denk dat ze te allen prijzen wilden vermijden dat hij zelfmoord zou plegen. Ik vermoed dat de onderzoeksrechter overtuigd was dat hij nog meer moorden op zijn kerfstok had. Dat werd ook in de pers gesuggereerd. Men hoopte dat hij in de gevangenis tot bekentenissen zou overgaan. Iets wat hij trouwens nooit gedaan heeft.’

Ook zijn medegevangenen begonnen op den duur compassie met hem te krijgen, vertelt Louis. ‘Niet om wat hij gedaan had. Partnermoordenaars kunnen in de gevangenis soms nog rekenen op wat begrip, roofmoordenaars nooit. Maar Peerke was daarop een uitzondering, omdat hij zo’n zwaar regime kreeg. Hij wekte dat medelijden ook wel op. Vertelde voortdurend dat hij een slachtoffer was van de maatschappij. Hoe erg het was om met twee vingers minder te leven. Over zijn slachtoffers heb ik hem nooit horen praten.’

Voor de rest was hij een grijze muis, zegt Louis. ‘Hij viel zeker niet op. In 1976 was er een gevangenisopstand in Leuven-Centraal, maar Peerke hield zich gedeisd, zoals altijd. Gedroeg zich zelfs kruiperig, zeker tegenover de directie. Ik denk niet dat iemand Peer goed kende. Hij had nauwelijks vrienden, kreeg geen bezoek. Behalve van zijn broer Jan, die hem nooit vergat. “Het is en blijft mijn broer”, zei hij altijd. “Ik zie hem graag.” Hij had natuurlijk zijn vogels. Uren kon hij met een verrekijker naar de lucht boven Leuven-Centraal turen. Als ik bij andere gevangenen in de cel kwam, kreeg ik vaak trieste, diepmenselijke verhalen te horen. Bij Peerke niet. Met hem ging het altijd over de vogels. Hij bouwde zijn eigen imaginaire wereld op.’

Tot er op een dag een vrouw in de wereld van Peerke stapt. ‘Hij correspondeerde met de Filipijnse Patricia Rimando’, zegt Louis. ‘Dat was ook niet zo ongewoon. In die tijd bestond er nog niet zoiets als het intiem bezoek. In de gevangenis werd er heel veel gefantaseerd over onbereikbare vrouwen. Er werden ook adressen uitgewisseld. Ik vermoed dat hij ze zo heeft leren kennen.’

In 1990 komt Peerke in aanmerking voor vervroegde vrijlating. Maar eerst moet hij onderzocht worden. ‘Ik was ervan overtuigd dat ze hem nooit zouden vrijlaten’, zegt Louis. ‘Net als mijn collega’s, trouwens. Iedereen dacht dat hij zijn psychologische doodvonnis zou tekenen. Net omdat hij zo’n grijze muis was. Iemand met strafdossiers, dat is duidelijk. Peer was dat niet. Hij was heel onvoorspelbaar.’

‘Hij had ook weinig schuldgevoelens tegenover zijn slachtoffers. Ik herinner mij dat de psycholoog-directeur vroeg: “Meneer hebt u er enig idee van hoe oud uw slachtoffers nu zouden zijn?” “Geen enkel idee, meneer de directeur’, zei hij, op zijn eigen kruiperige manier. Dat was een heel duidelijk signaal.’

Peerke krijgt een slecht psychologisch rapport. Toch komt hij tot ieders verbazing vrij. Hij gaat in de tuin bij zijn broer en diens vrouw Gerda wonen. Zijn vrijlating is gekoppeld aan heel wat voorwaarden. Zo mag hij zich nooit meer in de provincie Antwerpen vertonen. ‘Het duurde nog geen week of hij fietste hier alweer door het dorp’, zegt Georges Van Asten, oud-hoofdonderwijzer van Heultje. ‘Hij was twintig jaar ouder geworden, maar hij was nog altijd geen haar veranderd.’

Het gerucht deed snel de ronde in het dorp: Peer was terug. ‘Iedereen was bang van hem’, zegt Van Asten. ‘Ik ken iemand die zelfs niet meer in zijn eigen bed durfde te slapen. Ze wisten dat hij meer wist, en dat hij nog een paar rekeningen te vereffenen had. Zelfs de pastoor was bang. “Mijnheer Pastoor,” zei Peerke dan, “er lopen toch nogal wat slechte mensen rond in de wereld.” En hij kroop dan in de toren van de kerk, om naar de vogels te kijken.’

Niet lang na zijn vrijlating wordt in Westerlo de vrouw van een boer vermoord. De naam van Peer wordt genoemd, maar bewijzen komen er nooit.

‘En dan was er ook de moord op Staf Clé. Iedereen in het dorp wist dat Staf in de zaak-Peerke geklikt had aan de politie’, zegt Van Asten. ‘Er was maar één probleem: toen Staf vermoord werd, zat Peer nog in de gevangenis. Hij kon het dus niet gedaan hebben. Dat heeft het gerucht gevoed dat er meer mensen op de hoogte moesten zijn, dat Peerke misschien helemaal niet alleen gehandeld heeft.’

In 1993 trouwt Peerke met zijn Filipijnse pennenvriendin. Hij neemt ook de volmacht af die zijn broer had op zijn spaarpot. Iets wat die laatste niet apprecieert. Voor het eerst verschijnen er scheuren in de band tussen de twee broers. Ook Jans vrouw, Gerda Van Lommel, heeft het vaak aan de stok met Peer. Ze wordt hoorndol van zijn gebluf over zijn moorden. Op een ochtend in 1995 loopt het uit de hand.

‘Ik ga uw kop eraf snijden’, roept Peerke tegen Gerda. ‘En in de boom hangen.’

Gerda neemt haar jachtgeweer en jaagt Peerke naar buiten. Aan het kippenhok roept Peerke plots: ‘Nu gaat het gebeuren, nu gaat het gebeuren. Doe het.’

Ze kijkt hem in de ogen en schiet. Recht in zijn borst. Hij spartelt nog wat. Op dat moment komt Jan Verhaert naar buiten. Hij neemt het geweer en schiet een tweede keer.

Het wordt stil in Wolfsdonk. Jan sleept zijn broer naar het toilet, laat hem daar uitbloeden. Gerda wil de politie bellen, maar Jan houdt haar tegen. Ze wachten tot het donker wordt, en dumpen hem, zijn fiets en het moordwapen in het kanaal. De volgende dag geven ze hem bij de politie op als vermist.

Na het politieonderzoek pleiten de advocaten voor zelfverdediging. Uiteindelijk wordt Gerda veroordeeld tot twee jaar cel. Niet wegens zelfverdediging, maar wegens verschoonbare doodslag. Jan krijgt veertien maanden voor het doen verdwijnen van Peerkes lijk. ‘Ik denk dat het een terecht vonnis was’, zegt haar advocaat nu. ‘Bij gebrek aan bewijs. Maar het was de meest mysterieuze zaak waarin ik ooit gepleit heb. Het was zo’n afgesloten milieu. Ik wist niet dat dat Stijn Streuvels-Vlaanderen nog bestond.’

Het is 2009. Wolfsdonk, in de niet meer zo stille Kempen. Ooit was dit een bekend rovershol. In de achttiende eeuw de thuisbasis van de bende van Maffe Peer, ook afkomstig uit Heultje. In 1755 werd Maffe Peer hier opgeknoopt.

Vandaag ligt er een andere Peer op het kerkhof, op de eerste rij. Een rood graf tussen alle grijze. Naast zijn graf staan vier stenen vogels, en een boodschap van zijn vrouw: ‘ I will never forget you.’ Onder het graf liggen waarschijnlijk honderden geheimen. De enige die ze nog kan verklappen, is zijn broer Jan. Hij woont hier niet eens zo ver vandaan.

‘Ik wil er niet over praten’, zegt hij aan de telefoon. ‘Ik mag er niet over praten… Als ik praat, word ik vermoord. Ik ben nu oud en ziek. Mijn lichaam doet het niet meer, maar mijn hoofd nog wel. Maar ik neem alles mee in mijn graf.’

Stilte.

‘Ik wil u alleen dit vertellen: u weet nog niet voor een tiende wat er echt allemaal gebeurd is. Waarom hij het gedaan heeft. Ik heb een heel gelukkig leven gehad. Tot de dag dat hij weer vrijkwam. Hij kwam hier binnen en heeft alles verteld. (zwijgt even) Hij had geen vier of zes moorden gepleegd, zoals iedereen denkt. Hij heeft er 64 gepleegd. Zelfs ons moeder heeft hij vermoord. In de gevangenis had hij een boek van 600 pagina’s geschreven. Alles stond erin. Welke geluiden mensen maken als ze het genadeschot krijgen, als ze verdrinken, als ze de keel overgesneden worden, hoe hun ogen verkleuren. Jack the Ripper was kinderspel vergeleken met wat mijn broer uitgevreten heeft. Hij was de ergste massamoordenaar uit de Belgische geschiedenis. De onderzoeksrechter heeft mij gezegd: “Jij hebt het moorden gestopt. Maar ik ben verplicht om u te straffen.” Het was zelfverdediging. Het was hij of wij.’

Lange stilte aan de andere kant. ‘En toch hield ik van mijn broer. Ik hield ongelooflijk veel van mijn broer. Weet u wat dat betekent, meneer, echt van iemand houden?’

‘Mijn hart begint te kloppen als ik erover vertel.’ Gestotter. ‘Mijn vrouw geeft teken dat ik moet neerleggen. Dag.’

DOOR STIJN TORMANS / FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content