‘Het was Pompeï, maar dan zonder as’

© BelgaImage

Grégory Reibenberg was die avond liever thuis gebleven, maar kon een feestje in zijn eigen kroeg niet afzeggen. Op 13 november 2015 vermoordden jihadisten twintig mensen in La Belle Équipe, onder wie de moeder van zijn kind. ‘Ik verspil mijn tijd niet aan haatgevoelens. Met littekens op je gezicht kun je nog altijd glimlachen.’

Hij staat al een halfuur op het punt te vertrekken, maar Grégory Reibenberg is makkelijk over te halen voor nog één laatste drankje. Het is dan ook een heerlijke avond in La Belle Équipe, het restaurant dat hij nog maar een paar maanden geleden heeft gekocht. Een groep vrienden en collega’s staat op het verwarmde terras voor de vijfendertigste verjaardag van bedrijfsleidster Hodda Saadi. Ook zijn ex-vrouw Djamila is er, de moeder van hun achtjarige dochter Tess. Achter in de kroeg is een ander feestje aan de gang, en een bedrijf uit de buurt viert dat er een groot contract is binnengehaald.

Reibenbergs deal met Tess is dat zij fastfood mag gaan eten bij de buurjongen en dat hij heel even naar La Belle Équipe gaat. Hij zal vóór de tweede helft van de voetbalwedstrijd Frankrijk-Duitsland thuis zijn. Als de cafébaas rond halftien naar de kapstok loopt – hij kan het nog halen – hoort hij de eerste schoten. ‘Ik dacht eerst dat het een slechte grap was, dat iemand rotjes naar het terras gooide. Of dat het misschien om een afrekening ging. Maar toen het schieten doorging, wist ik dat er iets anders aan de hand was. Ik was op de grond gedoken en toen ik me oprichtte, zag ik buiten een van de schutters. Gedurende drie seconden, misschien waren het er vijf, besefte ik dat ik dood zou kunnen gaan. Ik dacht: ‘Nu staan ze nog daar, maar zo meteen komen ze naar binnen. Als ik niet weg ben, ga ik eraan. Straks gooien ze een granaat!’ Ik dacht ook aan Djam. Ik hoopte dat ze niet op het terras zat, dat ze toevallig naar de wc was.’

Van tevoren zei Reibenberg (47) dat hij liever niet meer over de gebeurtenissen van die avond praat. Maar terwijl hij comfortabel weggezakt zit in de bank in zijn Parijse appartement, blijkt de dertiende november geen taboe. Huilen doet hij als hij alleen is, en hij slikt pillen ‘om de emoties in bedwang te houden’, maar de Fransman gaat zijn verdriet niet uit de weg. Sinds die vrijdagnacht wordt hij bijgestaan door psychologen. Tien dagen na de aanslag begon hij fanatiek een dagboek bij te houden, ‘om overeind te blijven’. Het verschijnt een dezer dagen onder de titel Une belle équipe – ‘Een goed team’.

De ondernemer buigt zich naar zijn salontafel en legt de korte kant van zijn aansteker haaks op een bierviltje. ‘Als je hier de Rue de Charonne hebt, waar La Belle Équipe aan ligt, ben ik via deze zijstraat weggekomen. Met een vriendin en twee koks ben ik over de muur achter de kroeg geklommen, waarachter een binnenplein ligt.’ Zodra het schieten ophoudt en duidelijk is dat de schutters weg zijn, móét hij weer naar binnen. ‘Anderen vluchtten een gebouw in, of liepen na de aanslag naar huis. Maar waar moest ik heen? Ik was al thuis. La Belle Équipe is mijn huis, mijn schip. Mijn vrienden waren er, mijn kennissen, mijn ex, mijn zakenpartners. Ik ben er nog lang gebleven, ik heb de lichamen gezien en de gezichten. Iedereen keek zo verbaasd. Het was een soort Pompeï, maar dan zonder as. Ze waren totaal verrast geweest.’

Het terras is een ravage. De jarige Hodda is dood, het levenloze lichaam van haar zus Halima ligt even verderop. Hun broer Khaled schreeuwt het uit. Baptiste, manager in een van Reibenbergs andere cafés, geeft een vergeefse hartmassage aan hun goede vriend Romain. ‘Ik ben direct naar Djamila gegaan. Ze reageerde toen ik haar naam riep, en even dacht ik nog dat ze het zou halen.’ Maar ‘de vrouw van zijn leven’, de ravissante moslima met wie hij als Jood ooit zo’n bijzonder stel vormde, is door een kogel geraakt en heeft inwendige bloedingen. Ze overlijdt ter plekke. Reibenberg sluit haar ogen en vraagt vergiffenis voor zijn stommigheden. Haar laatste woorden: ‘Pas goed op Tess. Wees sterk voor haar.’

‘Vlees of vis?’

De horecamagnaat woont al sinds zijn vijfde in het elfde arrondissement van Parijs, dat hij ‘mijn dorp’ noemt. Na de aanslag is hij naar een ruim en licht appartement verderop in de straat verhuisd. De gezellig rommelige flat, gedecoreerd met twee gigantische schilderijen van Albert Einstein en Al Pacino, is een zoete inval. Lola, ‘een vriendin die helpt met wat klusjes’, komt een Vietnamese pho-soep brengen voor de lunch. Even later valt bedrijfsleider Baptiste binnen.

In de dagen na de aanslag ging het ook zo, vertelt de Parijzenaar. ‘Mijn huis was een ontmoetingspunt voor vrienden en familie, het was hier net een stationshal. Ik werd platgebeld, maar mensen vroegen niet alleen naar Tess of mij. Onder de doden was een aantal jonge medewerkers; hun ouders belden mij voor steun, om te praten. Door me over hen te ontfermen, hoefde ik niet aan mezelf te denken.’ Hij was op dat moment een zombie. ‘Als iemand me vroeg of ik vlees of vis wou, werd ik kwaad: “Geef me te eten, val me niet lastig met moeilijke vragen!” Ik wilde dat iedereen wegging maar tegelijkertijd ook dat ze bleven. Ik was bang om voor het eerst weer alleen te zijn.’ Dat moment was onvermijdelijk. ‘Ik bleef op de been door mijn gedachten op papier te zetten, en natuurlijk voor Tess. Als zij er niet was geweest, was ik misschien wel ingestort.’

De dag na de aanslag schoot het Reibenberg door het hoofd: moest hij La Belle Équipe niet gewoon verkopen? ‘Het zou veel geld kosten om het op te knappen, misschien was het ook wel beter om ervan af te zijn. Maar toen ik er zondag weer voor de deur stond, wist ik zeker dat ik het restaurant zou houden. Het was prachtig weer, Parijzenaars kwamen bloemen leggen. Ik dacht: “Ik maak het nog mooier dan het was, en we gaan door.” Ik wilde niet opgeven.’

La Belle Équipe ging als laatste van de getroffen restaurants weer open. ‘Het heeft vier en een halve maand geduurd. Die tijd had ik nodig. De aanslag was meer dan een paar doden in een café: mijn familie was vermoord in mijn huis. Ik wilde alles helemaal veranderen, zodat ik niet zou kunnen zeggen: “Hij lag hier, en zij lag daar.” De keuken en het terras hebben een andere vorm en de bar is verplaatst. Gek genoeg heb ik één stoel met een kogelgat meegenomen. Blijkbaar wilde ik toch iets van die avond bewaren.’

Reibenberg, die op zijn vijfenveertigste zijn riante baan als directeur van een verzekeringsbedrijf opzegde en als cafébaas begon, begon onlangs een restaurant in de Parijse voorstad Montreuil. Binnenkort gaan er nog twee open. Hij gaat bij het raam staan en wijst naar een rode luifel aan de overkant van de straat. ‘Daar komt een restaurant met een keuken geïnspireerd op de Israëlische kok Yotam Ottolenghi. Aan de andere kant een rotisserie,waar we gegrilde kippetjes en groenten serveren. Plannen heb ik altijd al gehad, maar sinds 13 november 2015 ben ik nog ondernemender. Na wat ik toen heb meegemaakt, vind ik nog maar weinig dingen eng.’

Wie de Fransman nu vraagt hoe het gaat, krijgt het oprechte antwoord ‘goed’. ‘Ik verspil mijn tijd niet aan haatgevoelens jegens degenen die dit hebben gedaan. Daar bereik ik niks mee. Met littekens op je gezicht kun je nog altijd glimlachen.’ Ook de inmiddels negenjarige Tess voelt zich prima. ‘Al spreken we nauwelijks over haar moeder. Ze weigert naar een psycholoog te gaan, en dreigt haar mond dicht te houden als ik haar dwing om te gaan. Toch zal ik dat doen, het lijkt me beter.’ De Fransman gaat me voor naar haar meisjeskamer en duikt onder de hoogslaper. Overal hangen foto’s van haar moeder: Djamila met een dikke buik, Djamila met Tess, zij met z’n drieën.

Voor het eerst deze middag krijgt hij het even te kwaad.

DOOR EVELINE BIJLSMA

‘De aanslag was meer dan een paar doden in een café: mijn familie was vermoord in mijn huis.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content