Pianobouwers krijgen klappen. Een behoorlijk instrument kost zo al een aardige duit, in tijden van crisis denken kopers drie keer na. Knack sprak met specialist Chris Maene over vleugeltjes van anderhalve meter, hongerlonen en mdf-platen.

Tot voor kort werden er wereldwijd zo’n 500.000 nieuwe piano’s per jaar verkocht. Sinds enkele jaren gaat het bergaf met de sector, die het nu moet stellen met 375.000 stuks. Het Tsjechische merk Petrof plooide zich zelfs terug op zijn corebusiness: de bouw van keukens. ‘Maar we overleven het wel’, bezweert Chris Maene. Hij is de Belgische verdeler voor Steinway & Sons, maar hij restaureert ook piano’s en kopieert oude instrumenten. Op dit ogenblik legt hij de allerlaatste hand aan een kopie van een Pleyel uit 1843, die zaterdag voor het eerst wordt gedemonstreerd in het Concertgebouw in Brugge. Maene kent de pianowereld van haver tot gort: ook zijn ouders waren pianoverkopers en zelf heeft hij naar eigen zeggen alle piano-fabrieken ter wereld gezien.

Als buitenstaander krijg je de indruk dat er altijd maar pianomerken bijkomen. Klopt dat?

Chris Maene: De voorbije honderd jaar heeft de pianobouw enorme evoluties meegemaakt. Vroeger had je in elke grote stad een of meer pianobouwers. Rond de eeuwwisseling had je er in Brugge twaalf, en in Brussel zelfs een stuk of vijftig. Velen van hen bouwden hooguit een paar honderd piano’s per jaar. Maar ondertussen kwamen ook enkele grotere firma’s opzetten: Pleyel en Erard, bijvoorbeeld. Een aantal kleine bouwers werd ook verdeler van die merken. Tot de Eerste Wereldoorlog kende de piano een echte bloei, maar door de oorlog werd er veel vernield, en toen na een jaar of vijftien de verkoop weer behoorlijk aantrok, kwamen de crisis en de Tweede Wereldoorlog. Dat heeft het aantal producenten flink uitgedund.

Het centrum van de pianobouw lag toen nog altijd in Europa.

Maene: De grotere merken kwamen vooral uit Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Maar vanaf de jaren zestig kwam de klad er een beetje in. Mensen wilden almaar kleinere instrumenten: een buffetpiano mocht niet hoger zijn dan een meter, en een vleugelpiano indien mogelijk zelfs kleiner dan 1,50 meter. Ik herinner me dat mijn vader ooit vertelde dat een grote vleugel geen enkele waarde had op de tweedehandsmarkt. En toen kwamen de Japanners. Ze boden een heel gamma aan, van de kleine kamervleugel tot concertvleugels. Ze klonken goed en ze waren een stuk goedkoper.

Vooral in Duitsland trachtte men de concurrentie aan te gaan door nieuwe fabrieken te bouwen. Schimmel zette er eentje recht waarin 10.000 piano’s per jaar konden worden gemaakt – al denk ik dat ze er nooit meer dan 5000 hebben gebouwd. Bij Seiler kwam een nieuwe fabriek, bij Sauter ook, maar ze konden de concurrentie met Japan niet aan. Dat lag niet alleen aan de lagere lonen in Japan, maar ook aan hun radicale robotisering. De modernste pianofabrieken die ik ooit heb gezien waren die van Kawai en Yamaha.

Die hele evolutie heeft ervoor gezorgd dat het aantal fabrikanten niet is vermeerderd, maar net verminderd. In Europa is het ene merk na het andere verdwenen. De piano zit tegenwoordig in de grootdistributie, de kleine producent heeft geen afzetmarkt meer. Wat je wél veel ziet, is dat fabrikanten instrumenten in Azië laten bouwen en er een eigen merknaam op zetten. Zo krijg je de indruk dat er veel merken zijn, maar het aantal producenten is beperkt. En daarnaast waren er nog fusies: het Oostenrijkse prestigemerk Bösendorfer is door Yamaha opgekocht.

Maene: Veel minder, om verschillende redenen. De belangrijkste is dat die Japanse piano’s intussen al niet meer in Japan worden gemaakt. Door loonstijgingen in Japan verhuisden de fabrieken naar Korea, en later naar China en Indonesië. Daar werken ze tegenwoordig alweer zonder robots maar met mallen zoals vroeger, door de lage lonen.

Maar dan nog is er het lange productie-proces. Dat moet het toch ook moeilij-ker hebben gemaakt om snel op de cri-sis te reageren?

Maene: De buffetpiano die Kawai of Yamaha in Indonesië laat maken, is in ongeveer drie weken klaar. Een maandloon is er ongeveer 150 dollar. Zo’n piano kost dus hooguit 100 euro aan lonen. Natuurlijk zitten er ook wel kostbare materialen in, die maken de echte kostprijs van het instrument uit. Maar de productietijd is erg kort en er kan dus vrij snel op schommelingen van de vraag worden gereageerd.

Een Steinway maken zal toch wel iets langer duren, dunkt mij.

Maene: Dat vergt ongeveer een jaar. De meeste fabrikanten maken eerst het binnenwerk en bouwen dan de kast eromheen. Steinway maakt eerst de kast, uit één stuk, en bouwt daar de piano in. De droogtijden zijn veel langer en de procedures een stuk ingewikkelder.

Toch was Steinway niet verrast door de crisis. Ze hadden daar al eerder gevoeld dat de markt voor de topmerken wat verzadigd raakte. Er waren om te beginnen verschuivingen in de vraag: eerst nam ze toe in Oost-Europa, daarna kwam China aan de beurt, dat overal nieuwe concertzalen bouwt. Maar eens die piano’s zijn verkocht, is het ook voor een hele tijd gedaan.

Een specifiek probleem is de tweedehandsmarkt. Een goede Steinway kan gemakkelijk honderd jaar op de markt blijven zitten, en de prijs op de tweedehandsmarkt ligt drie keer zo hoog als die van andere piano’s die indertijd evenveel kostten. Bij Steinway gaat het zo ver dat ze in de fabriek in de VS zelf tweedehandsinstrumenten opkopen, nu al een paar honderd per jaar, ze restaureren en weer op de markt brengen.

Zijn de prijzen voor piano’s eigenlijk gedaald in de loop van de jaren?

Maene: Ja en nee. In de jaren zestig was bij ons de goedkoopste buffetpiano een Kawai van 30.000 frank, en dat was toen echt veel geld. Datzelfde model kost vandaag 8000 euro, maar intussen is er een goedkoper model voor 3000 euro. Je kunt dus een behoorlijk instrument kopen voor een aanvaardbare prijs.

Er is iets vreemds aan de hand met die prijzen. Een aantal merken telt er elk jaar systematisch een zeker percentage bij, ook al bouwen ze exact dezelfde piano als het jaar voordien.

Maene: Steinway doet dat ook. Materialen en lonen worden nu eenmaal steeds duurder, en dan kun je op twee manieren reageren. Als je een topproduct wilt blijven maken, kun je niet anders dan loonsverhogingen en stijgingen van de grondstoffenprijzen doorrekenen. Veel bouwers hebben een andere weg gezocht: sneller produceren, goedkopere materialen gebruiken zoals gemakkelijker te bewerken en goedkoper gelijmd hout in plaats van massief, of zelfs mdf voor het deksel. Veel Duitse merken zijn die weg opgegaan.

De wereldmarkt nam de laatste jaren met 25 procent af, zei u. Hoe ging het op de Belgische markt?

Maene: Ook bij ons is er de voorbije jaren wel een terugloop geweest, van 1500 nieuwe piano’s per jaar tot 1200. Globaal is één op de vijf verkochte piano’s een vleugel; in ons land lag die verhouding iets hoger, maar ze is gedaald. De cijfers worden ook beïnvloed door de opkomst van de digitale markt. Toch zou ik niet durven te zeggen dat die de akoestische piano verdringt: mensen die anders geen piano zouden kopen, beginnen wel op zo’n digitaal instrument. En het is ook een goed alternatief voor de goedkope, slechte Chinese piano waar je na een tijd mee blijft zitten.

Bij de topmerken ligt het anders. Eind 2008 hebben we zelfs meer Steinways verkocht! Dat waren instrumenten die we eigenlijk begin 2009 hadden moeten verkopen. Mensen voelden dat er iets op til was en wilden nog snel investeren in iets duurzaams. Daarna ging het wel moeilijker, maar de voorbije maanden hebben we alweer meer verkocht.

Kortom: de pianobouwers en -verkopers zullen de crisis dus wel overleven.

Maene: Kijk, een echte crisis zou er in mijn vak zijn als alles zo goed ging dat de mensen geen tijd meer hebben om aan cultuur te doen. Dat was vóór eind 2008 zelfs meer het geval dan nu. Door de economische crisis gaan de mensen doelbewuster met hun geld om, ze investeren in degelijke goederen waar bijvoorbeeld ook de kinderen iets aan hebben.

Ons bedrijf heeft relatief weinig geleden, maar dat hangt ook samen met onze or-ganisatie. In België heb je 144 zaken die zich met piano’s bezighouden. Dat gaat van vrij grote winkels tot mensen die halftijds in hun garage aan piano’s zitten te sleutelen. Sommige pianoverkopers zitten op hun stoel te wachten tot de bel rinkelt. Wij hebben twaalf stemmers op de baan, doen aan concertverhuur, maar ook aan restauratie en nieuwbouw van historische instrumenten. Als het ene minder loopt, gaat het andere beter.

DOOR PETER VANDEWEERDT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content