Een jaar of zestig geleden debuteerde Gommaar Timmermans in Ons Volkske. Zijn dwarse tekeningen en columns brachten hem uiteindelijk naar Knack. Nu zijn winkel dicht en zijn 80e verjaardag in zicht is, blikt de enige zoon van schrijver Felix Timmermans terug.

Eind jaren zeventig kwam Gommaar Timmermans onder de nom de plume GoT mijn leven binnen. Toevallig. Mijn ouders waren geabonneerd op de krant waar hij voor werkte, en op een paar van de bladen waarin zijn strips verschenen. Daar kwam nog eens de tekenfilmserie Jonas en de wonderwinkel bovenop. Die wonderwinkel was altijd gesloten, elke keer om een andere reden. ‘Gesloten wegens erwtensoep’, stond er de ene keer op het bordje. Een andere keer het geweldige ‘Gesloten wegens nieuwe schoenen’.

Het minste wat je van zijn strips kon zeggen, was dat ze intrigerend waren. Telkens kwam hij met nieuwe verhalen en personages voor de dag. Zijn grappen begreep ik niet altijd, maar ze prikkelden. Het was als met dat boek van Kafka dat ik op mijn dertiende las – tegen het advies van de dorpsbibliothecaris in. Begrijpen deed ik het niet, maar ik vond het geweldig. Al was het maar door de belofte die de tekst maakte: dat hij later nog veel meer van zijn geheimen zou prijsgeven.

Ook de strips van GoT boden een inkijk in een ander universum. Een wereld waar andere wetten golden, wetten die ik nog niet helemaal begreep maar die alvast een belofte van verlichting inhielden. Toen ik sommige van zijn strips later herlas, kwam die verlichting ook. GoT maakte tekeningen in een geheel eigen stijl, maar vooral in zijn teksten bleek hij bij momenten geniaal. Een man met een eigen stem – net als zijn vader, schrijver-schilder Felix Timmermans.

Gommaar Timmermans: Ik had een erg goede band met mijn vader. Als hij ging wandelen, mocht ik altijd mee. Meestal zei hij dan niet zoveel. Hij wees naar de vogels, en keek veel rond naar het Lier van toen, dat een heel stuk mooier was dan dat van vandaag. Wij stapten altijd langs de vesten, en dan naar het werk van den akker, de volkstuintjes.

Welke plaats nam uw vader binnen het gezin in?

Timmermans: Hij was de man die altijd zat te werken. Hij heeft vreselijk hard gewerkt in zijn leven. ’s Morgens in alle vroegte zat hij al aan zijn bureau. Toen mijn moeder wat met haar gezondheid sukkelde, zette hij koffie voor ons, voor we naar school gingen. Hij deed dat graag, maar het centrale beeld voor mij blijft toch dat van mijn vader die zit te werken.

Besefte u toen al dat hij op een uitzonderlijke manier zijn brood verdiende?

Timmermans: Het was voor mij als kind de normaalste zaak van de wereld dat je als kunstenaar of schrijver je brood kon verdienen. Ik zag thuis niets anders. Wij zagen alleen artistiekelingen. Het duurde jaren voordat ik inzag dat wij thuis vooral de uitzonderingen over de vloer kregen. Wat ik ook niet wist, was dat veel van die mensen, soms hoog aangeschreven schrijvers of dichters, ook nog een normale job hadden. Ik dacht dat ze af en toe eens een gedicht schreven en voor de rest wat achteroverleunden. Toen ik nog heel jong was had ik al uitgemaakt dat ik ook zoiets wou gaan doen, al wist ik toen niet precies wat dat dan zou worden.

Er bestaat een beroemde foto van u met uw vader, terwijl u samen aan het schilderen bent.

Timmermans: Wij mochten de werkkamer van mijn vader binnen- en buitenlopen zoveel als we maar wilden. Hij had dat graag. Die foto is genomen op een moment dat ik daar binnengelopen kwam, en tegen mijn vader zei: ‘Nu mag ik ook eens schilderen!’ Hij pakte een plankje, wat verf en een borstel… En dat werd gefotografeerd. Ik herinner me niet dat we ooit samen hebben getekend.

Indertijd werd over uw tekenwerk toch gezegd dat u ook grafisch de zoon van uw vader was.

Timmermans: Ik begrijp wel wat ze daarmee bedoelden. Ik gebruik ook weleens een soort strepen, lijntjes die mijn vader ook in zijn achtergronden gebruikte. Een manier van tekenen die hij opgepikt had uit de mannekensbladen die hij kende uit zijn jeugd, en waarvan hij er een paar in huis had. Dat waren vrij eenvoudige tekeningen, die met een sjabloon waren ingekleurd. Wat rood, wat geel, wat blauw. En af en toe een beetje buiten de lijntjes. Onder elk prentje stond een versje in het Frans en in het Nederlands. De prentjes op die mannekensbladen waren meestal houtsneden, en daar werden vaak van die lijntjes gebruikt. Dat heeft hij overgenomen toen hij zelf begon te tekenen.

U bent uiteindelijk binnenhuisarchitectuur gaan studeren.

Timmermans: Ik wou iets artistieks gaan doen, alleen wist ik niet wat. Bij elk van de 700 stielen die ik in overweging nam, was er wel iets wat ik niet zag zitten. Toen zei mijn schoonbroer: ‘Doe jij maar binnenhuis!’ Die sloeg natuurlijk zomaar iets uit zijn botten. Maar ik dacht: ‘Waarom niet?’ Niet tegen mijn goesting maar ook niet mét mijn goesting heb ik de academie afgemaakt. Met het diploma heb ik nooit iets gedaan. Ik zag mezelf niet tegen iemand anders ‘die kast moet dáár staan!’ zeggen.

In die tijd, eind jaren veertig, schreef u uw eerste verhalen.

Timmermans: Geschreven, ja, als je het zo wilt noemen… Dat was aan de typemachine gaan zitten, even nadenken, en direct beginnen te schrijven. Het waren verhalen voor Ons Volkske. Ik deed het wel graag hoor, maar het moest allemaal nogal rap-rap gaan. Ik had namelijk een Amerikaanse jeep gekocht, een die het Ardennenoffensief had overleefd. Ik had er 10.000 frank voor betaald. Ik was twintig jaar en ik hád helemaal geen 10.000 frank. Lenen bij moeder dan maar, en ik moest dat geld natuurlijk wel terugbetalen. Dus schreef ik maar iets. In ’t plat Liers, dat kon toen nog.

Dat werd altijd zonder commentaar gepubliceerd?

Timmermans: Het wonderlijkste aan de hele historie was dat die verhalen nog succes hadden ook. Het ging er natuurlijk nogal wild toe. Ik trok mij nergens iets van aan en schreef er maar op los. Als het lang genoeg was, liet ik het meestal eindigen in een biergevecht of iets dergelijks.

Ik zag dat uw verhalen geïllustreerd werden door Bob De Moor, de latere rechterhand van Hergé.

Timmermans: Dat was via Karel Van Milleghem geregeld, de Vlaamse redacteur van Kuifje en Ons Volkske, én een huisvriend. Pas op feestjes leerde ik Bob De Moor persoonlijk kennen, en dan zaten we wat te keuvelen over hoe het er bij Kuifje toeging. Ik kwam nogal vaak op de redactie, die toen nog aan de Lombardstraat in Brussel zat. Omdat mijn teksten altijd op het laatste nippertje klaar waren, bracht ik die meestal zelf met de trein naar Brussel.

Wanneer bent u dan beginnen te tekenen?

Timmermans: Pas veel later. Toen ik trouwde, zijn we in Oostende gaan wonen. Ik werkte toen bij uitgeverij Desclée De Brouwer in Brugge. Dat werk, van negen tot vijf, dat was niets voor mij. Ik woonde ook niet graag in Oostende. Je ziet daar de seizoenen niet veranderen, er zijn daar geen bossen of bomen. Zelfs hier, in het centrum van Lier, hoef je maar vijf minuten te stappen en je staat op de volle buiten. Hier een koe, daar een paard. In Oostende had je dat allemaal niet. Toen zijn we hier terechtgekomen. Ik moest natuurlijk wel de kost verdienen. In het begin tekende ik wat cartoons, want dat was de grote mode van het moment. Iedereen tekende cartoons in die tijd, of je nu kon tekenen of niet.

In 1962 vroeg Gaston Durnez me of ik een kinderstrip wou maken voor de Patskrant, een nieuwe kinderbijlage van De Standaard. Toen ben ik begonnen met Fideel de fluwelen ridder. Ik had natuurlijk wel een probleem: ik was eigenlijk helemaal niet zo’n goede tekenaar. Ik had wel wat tekenlessen gevolgd aan de academie, maar dat stelde niet veel voor. Daarom tekende ik bijvoorbeeld nooit personages met voeten. Ze stonden altijd met hun voeten in het gras, je zag hun voeten nooit. Naarmate ik beter leerde tekenen, kwamen die voeten steeds verder naar boven.

Fideel de fluwelen ridder was aanvankelijk een echte kinderstrip.

Timmermans: In het begin wel. Maar die reeks evolueerde zodanig dat ze bij De Standaard zeiden: ‘Gommaar, die strip is niet meer geschikt voor kinderen. Die begrijpen dat niet. We gaan ‘m in de gewone gazet zetten.’

Er gebéúrde vrij weinig in uw strips.

Timmermans: Vrij weinig? Meestal helemaal niets. Uiteindelijk ging het bij mij altijd om de tekst, niet om de tekeningen.

Toen u bij De Standaard meewerkte aan de Patskrant, maakte u toen deel uit van een ploeg? Of zat u hier gewoon altijd thuis te tekenen?

Timmermans: Ik bracht mijn tekeningen op zaterdag naar Cyriel Verleyen in Mechelen. Cyriel was door Gaston Durnez aangeworven als samensteller van de Patskrant. Wanneer ik bij hem was, kwam zijn zoon Frans Verleyen vaak met zijn valies uit Leuven terug – hij studeerde toen nog. Toen al was de Sus altijd aan het woord, hij gooide met citaten, en hij was ongelooflijk geestig.

Het kan geen toeval zijn dat u hem later weer tegenkwam als hoofdredacteur bij Knack.

Timmermans: Nee, zo toevallig was dat niet. Op dat moment tekende ik voor De Nieuwe, het blad van Mark Grammens. Gal tekende de covers, en ik maakte de strip De nieuwe ark. Op een bepaald moment trouwde een van de acht kinderden van Cyriel, en op het avondfeest liep ik de Sus tegen het lijf. Knack was toen pas opgestart, en hij zei: ‘Gommaar, gij moet voor ons komen tekenen.’ En zodoende.

U kon meteen een strip voor een volwassen publiek maken, Iamboree. Mag ik dat een filosofisch stripje noemen?

Timmermans: Dat is misschien wat zwaar uitgedrukt, maar er zat hier en daar inderdaad al eens iets achter. Misschien was De nieuwe ark uiteindelijk nog het meest filosofische wat ik gemaakt heb. Ik had me daarvoor laten inspireren door het klassieke verhaal van het narrenschip, zoals op het schilderij van Jeroen Bosch.

U hebt uw werk voor Knack lang gecombineerd met dat voor De Standaard. Was dat doenbaar?

Timmermans: Dat was niet alleen doenbaar, het was ook nodig om rond te komen. Daarnaast tekende ik ook nog een strip voor Avenue.

Hoeveel verschillende stripreeksen hebt u zo getekend?

Timmermans: Ik zou het zelfs bij benadering niet kunnen zeggen. Het waren er in elk geval veel. Er kwamen er steeds bij, andere vielen af. Plus nog een hoop cartoons en illustraties. Soms nogal domme dingen, maar een mens moet zijn kost verdienen.

Hebt u nooit de aandrang gevoeld om u – zoals Marc Sleen of Willy Vandersteen – op één of een paar reeksen toe te leggen?

Timmermans: Hoegenaamd niet. Dat zou ik nooit volgehouden hebben. Voor de Patskrant maakte ik weleens een vervolgverhaal, iets van 24 bladzijden of zo. Dan was het tijd voor iets anders. Ik was veeleer een man van stopcomics. Met de nadruk op ‘stop’.

Is dat ook de reden waarom er zo weinig albums van uw werk verschenen zijn?

Timmermans: Dat is vooral zo omdat ik er nooit moeite voor heb gedaan. Ik had zo veel werk dat ik de tijd niet vond, of wou vinden, om me daarmee bezig te houden. Ik vond het niet zo belangrijk.

Vindt u het nu niet jammer dat er niet meer boeken zijn?

Timmermans: Nee. ’t Is goed geweest.

Hebt u eigenlijk altijd het pseudoniem GoT gebruikt?

Timmermans: Dat pseudoniem heb ik in Oostende aangenomen. Dus al vóór ik strips begon te maken.

Vanwaar die hoofdletter T?

Timmermans: De naam Timmermans schrijf je toch met een grote T? (grijnst)

Ik heb de indruk dat u een sterkere band had met journalisten als Frans Verleyen dan met andere striptekenaars.

Timmermans: Dat was zeker zo. Met de Sus ben ik nog een paar keer samen op reis geweest, en aan zee zagen wij elkaar ook wel een keer. Hij huurde in de zomer meestal iets in Mariakerke, en dan spraken we af. Frans Verleyen was een bijzondere man. Soms hoorde je hem twee of drie jaar niet, tot ineens de telefoon rinkelde. Gommaar, zei hij dan, we moeten dit of dat eens doen. Dan zagen we elkaar weer een hele tijd heel dikwijls, dan gingen we samen een kerstboom kopen of vierden we samen Kerstmis. En dan was het plots weer gedaan, leek hij van de aardboden verdwenen. Tot hij weer eens belde…

Als u nu terugkijkt: was de Knack van de jaren zeventig niet de biotoop waar u het best tot uw recht kwam?

Timmermans: Waarschijnlijk wel. Omdat ik daar de dingen heb kunnen maken zoals ik ze wou maken. Zonder dat ik mij van het publiek iets hoefde aan te trekken. Daar moet ik meteen bij zeggen dat ik bij De Standaard, nadat Mariette Vanhalewijn Cyriel Verleyen had opgevolgd, al een aanloop had genomen. Van haar mocht ik ook doorschrijven, met een veel vrijere manier van werken. Het is geen toeval dat Jonas en de wonderwinkel daar is ontstaan.

Waar kwam het idee vandaan om van die strip een televisieserie te maken?

Timmermans: Dat kwam van de productiemaatschappij Pen Film. De Vlaamse televisie bestond 25 jaar, en dat moest gevierd worden met een tekenfilmserie van 13 afleveringen van 23 minuten. ‘Kun jij daar iets voor verzinnen, Gommaar?’ Voor ik het wist waren we vertrokken.

Bent u er nog vandaag nog tevreden mee?

Timmermans: Ik ben blij dat ik het gemaakt heb. Maar toen ik halfweg was, heb ik toch in mijn haar gekrabd. Twee jaar van mijn leven heb ik erin gestoken, en mijn andere werk liep ondertussen door.

Niet lang daarna, begin jaren tachtig, stopte u min of meer met tekenen. U schreef wel nog columns voor Knack.

Timmermans: Op mijn 52e, in 1982, heb ik een hartinfarct gehad. Negen maanden lang ben ik buiten strijd geweest. Na die tijd begon ik stilaan weer wat te werken, en de Sus en Rik De Nolf, de uitgever van Knack, vroegen me of ik opnieuw wou meewerken. ‘Ja, dat zou ik wel willen. Maar ik heb nu tien jaar voor jullie getekend, ik zou graag wat schrijven. Zonder tekeningen. Kan dat?’ Dat kon. Ik heb het nog jaren gedaan, van die korte humoristische stukken. Tot ik op mijn 69e met pensioen ben gegaan en met alles ben gestopt.

Dit najaar krijgt u een tentoonstelling hier in Lier.

Timmermans: Ja, tot mijn grote schrik. Nu moet ik alles bij elkaar gaan zoeken en gaan selecteren. Daar zie ik een beetje tegenop.

U kunt dat niet door iemand anders laten doen?

Timmermans: Ik kan toch niet alles aan mijn vrouw vragen? (lacht)

NAAR AANLEIDING VAN ZIJN 80E VERJAARDAG PRESENTEERT HET TIMMERMANS-OPSOMERHUIS IN LIER DIT NAJAAR EEN OVERZICHTSTENTOONSTELLING VAN GOTS WERK.ZOWEL HET JAARBOEK VAN HET FELIX TIMMERMANSGENOOTSCHAP (www.felixtimmermans.be) ALS HET STRIPINFORMATIEBLAD STRIPGIDS BESTEDEN DEZE ZOMER UITGEBREID AANDACHT AAN ZIJN WERK.

DOOR TOON HORSTEN

‘Het was voor mij als kind de normaalste zaak van de wereld dat je als kunstenaar of schrijver je brood kon verdienen. Ik zag thuis niets anders.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content