Er was eens een land dat niet wilde bestaan. Dat vonden de andere landen raar. De meeste landen waren trots op zichzelf. De meeste landen voelden zich beter dan alle andere landen. Enige pretentie was de meeste landen niet vreemd. Zelfs een land dat honger had, deed vaak alsof het beter was dan een land dat eten had. De meeste landen waren macho’s. Wie hen tergde, kreeg een dreun. Zo waren vele landen ook ontstaan. Al vechtend. Vechten schept een band en soms een land. Al was er om een land bijeen te houden meer nodig dan speren en bommen. De meeste landen waren een samenweefsel van gedeeld leed en gedeelde herinneringen, van gedeeld geloof en gedeelde taal. Soms, als ze wat ouder en wijzer waren geworden, leerden landen om met elkaar samen te werken. Dan gingen ze bijvoorbeeld samen naar de maan, of samen een ander land vernietigen. Maar hoe lang en innig ze ook met elkaar samenwerkten, uiteindelijk hielden landen altijd het meest van zichzelf. Dat zag je bij sportwedstrijden en fabriekssluitingen. Eens macho altijd macho. Er bestaat geen tweelandenvlag.

Tussen al deze grote, trotse macholanden lag dus dit ene landje dat, tot verbijstering van velen, niet wilde bestaan. Het hield niet van zichzelf maar het wilde ook niet bij een ander land horen. Het pruilde en lamijnde, het mokte en mopperde aldoor, en de zon was nog niet op of het voelde zich alweer verongelijkt. Het paste niet in zichzelf. Het was te klein om iets, te groot om niets te zijn. Riep een ander, groter land ‘boe!’, dan begon het terstond te krijsen. Daar moesten die andere landen dan om lachen. Flopsaland, zo werd dit kleine landje in de grotere landen genoemd, was immers ook bijzonder lichtgeraakt. Het verdroeg geen kritiek, duldde spot noch plagerijen, maar giechelde koket bij het geringste compliment. De grondstemming in Flopsaland was een curieus mengsel van zelfhaat, zelfmedelijden en zelfoverschatting -een psychopathologie die therapeuten meestal bij pubers vaststellen. Het ongelukkige landje vertoonde nog een ander symptoom dat artsen vaak bij zeer verdrietige of labiele adolescenten constateren: zelfverminking. Het bonzailandje sneed zichzelf in zoveel mogelijk bonzai-cellen en bonzai-atomen, die allemaal met elkaar begonnen te ruziën, tot het land nog slechts bestond uit gekrakeel. ‘Uit niets kan niets ontstaan’, zei koning Lear, maar dat was lang voor Flopsaland het tegendeel bewees. Gelukkig heeft een land geen polsen. Ook een begraafplaats voor overleden landen bestaat niet, Afrika buiten beschouwing gelaten. Toch maakten de grote, echte landen zich zorgen. Flopsaland begon zich steeds zonderlinger te gedragen. Hier leek iets te ontstaan wat de geschiedenis nog niet vaak had gekend: een land met zelfmoordplannen.

Waarom hypochondert Flopsaland zich ten onder, vroegen de grotere, sterkere landen zich af. Veel heeft met vroeger te maken, zeiden Flopsaspecialisten. Ook voor een land is de kindertijd bepalend. Flopsaland had zichzelf niet bedacht, zichzelf niet gesticht, het was niemands wens en niemands vondst, veeleer aangericht dan opgericht, een onbeduidende klodder aangeslibd in een trage bocht van de geschiedenis, een land gekloond uit restjes DNA van grotere mogendheden. Om te voorkomen dat Flopsaland ooit echt iets zou worden, hadden die grotere mogendheden één gemeen besluit genomen: de Flopsen kregen geen eigen taal. Zij kregen kladversies te spreken van talen uit andere landen, talen die de Flopsen vervolgens ombrabbelden tot een komiek patois waar ze bijzonder trots op waren – ook al was er op den duur niemand meer die hen nog verstond, behalve de zeven andere Flopsen uit hetzelfde dorp, dezelfde straat. Nooit hebben de Flopsen deze list van de grote landen doorzien, integendeel. Flopsaland: een land uit de kringloopwinkel, een kliekjesland. Door geen innerlijke noodzaak samengedreven, door geen leger beschermd, door geen inzicht of schoonheid verantwoord.

Tja, zeiden de grote landen op een dag, wat moeten we met een land dat het land heeft aan zichzelf? Laten we er een parkeerterrein van maken, zeiden sommigen, want in de meeste grote landen was parkeren een probleem. Laten we Flopsaland bedekken met zonnepanelen, suggereerden andere mogendheden, want de olie raakte stilaan op. Of laten we er een internationaal containerpark van maken, zeiden nog weer andere landen, want grote landen hebben veel afval. Maar toen daalde Jupiter uit de hemel. Met één armbeweging kneep hij alle wolken open, riep de waterstromen op en deed de golven steigeren. En voor iemand iets had gemerkt of gemist, was Flopsaland verzwolgen in een kolkende zee.

Frank Albers (49) is auteur, vertaler en docent aan de Artesis Hogeschool Antwerpen

door Frank Albers

Flopsaland had zichzelf niet bedacht, zichzelf niet gesticht, het was niemands wens en niemands vondst.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content