Benno Barnard
Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

150 jaar geleden werd Emile Verhaeren geboren in Sint-Amands bij de Schelde.

INFO : Toespraak gehouden op 5 maart te Sint-Amands, ter opening van het Emile Verhaeren-jaar.

Emile Verhaeren (1855-1916) is Vlaanderens grootste dichter. Dat vind ik althans. Die opinie maakt een tijdgenoot van hem, en een dergelijke Verhaeren manoeuvreert ons in een ongemakkelijke positie, aangezien veel aan hem gedateerd is, soms op het potsierlijke af. Zo was zijn huwelijk met Marthe Massin, gesloten in 1891, er bepaald een uit de oude doos, want deze begaafde schilderes ruilde haar eigen artistieke carrière in voor een rol als muze van Emile, en overigens zorgde ze met een in mijn kringen helaas anachronistisch geworden toewijding voor haar heer en gemaal.

Nu goed, dat is biografie; wat telt is zijn presens, zijn poëzie dus. Maar iets wat in 1895 buitengewoon modern en progressief aan hem was, zijn vooruitgangsgeloof en zijn vertrouwen in de massa, klinkt wel erg achterhaald en naïef in ons cynische heden, nu de rivier van de tijd ons één, nee twee eeuwen verder stroomafwaarts heeft gesleurd:

La foule et sa fureur qui toujours la

dépasse

Fera surgir, avec des bras impitoyables,

L’univers neuf de l’utopie insatiable…

(De massa en haar drift die altijd groter is, zij zal met haar genadeloze armen het nieuwe universum van de onverzadigbare utopie creëren…)

Natuurlijk weet ik ook wel dat dit woorden zijn van iemand die in zijn privé-leven even intiem was met het fabrieksproletariaat als een intellectueel van vandaag met de islam. Maar daarom is het nog niet minder een tragedie dat zoiets nobels als het utopische optimisme van Verhaeren in onze oren ietwat ridicuul is gaan klinken. Dat is de schuld van de twintigste eeuw, van Hitler en Stalin, en daarvoor al van die hatelijke pinhelm, Wilhelm, tweede keizer van het Duitse Rijk.

Zeker, deze versregels wankelen op de rand van het belachelijke, waarachter de afgrond van de vergetelheid gaapt, dat tweede graf van schrijvers. Maar in 1895 was Hitler een ventje van zes dat graag tekende; en laten we nooit vergeten dat wij met al onze arrogantie van nog-niet-doden zelf ook kinderen van een tijdperk zijn.

Waarom vind ik Verhaeren dan nog altijd een groot dichter? Alleen al omdat hij dit zegt over die goeie ouwe volle maan, die absolute gemeenplaats van de gevoelslyriek:

Mais la lune, là-bas, préside,

Telle l’hostie

De l’inertie

(Maar de maan, daarginds, zit voor, als de hostie van de traagheid.)

Elke maand opnieuw zet de aarde zijn tanden in de maan, ik heb het natuurverschijnsel al honderden malen mogen aanschouwen, maar nimmer was de gedachte bij me opgekomen dat je de aarde ook als een gedoopte christen kon zien, die er een maand over deed om het hemellichaam van Christus te nuttigen. De metafoor is dubbel zo schitterend omdat de maan ook nog eens ‘presideert’, dat wil zeggen aan het hoofd van de tafel zit, precies zoals Christus bij het Laatste Avondmaal. En hij is nog schitterender als je bedenkt dat Verhaeren in 1893, toen hij deze regels schreef, het katholicisme al van zich af had laten glijden.

Met die weinige woorden is mijn mening over Verhaeren afdoende bewezen: alleen een groot dichter schrijft zoiets.

We kunnen Verhaeren de utopische socialist vergeten, of hem uit historische belangstelling bestuderen, geheel naar wens. Tegelijkertijd kunnen we de lyrische dichter Verhaeren appreciëren, de schepper van de trilogie Les Heures bijvoorbeeld.

De gedichten daarin zijn ontstaan tussen 1896 en 1905, het jaar waarin hij vijftig werd, en ze beschrijven twee liefhebbende echtelieden, laten we zeggen Marthe en Emile, of welke gehuwde middelbare mensen dan ook bij wie het serviesgoed geen ballistische functie vervult. In Verhaerens wereld, die van het lierdicht en de liefdesverklaring, zijn de getrouwden neergezet in een verrukkelijke tuin, die een en al bloemenpracht is, vlinderwolk, pauwenwaaier, kosmische harmonie: ja, hier tralalaat de nachtegaal uit volle borst… Curieus, geluk vertelt niet lekker en toch is dit poëzie en geen kitsch:

Que tes yeux clairs, tes yeux d’été,

Me soient, sur terre,

Les images de la bonté.

Laissons nos âmes embrasées

Revêtir d’or chaque flamme de nos

pensées.

Que mes deux mains contre ton c£ur

Te soient, sur terre,

Les emblèmes de la douceur.

Vivons pareils à deux prières éperdues

L’une vers l’autre, à toute heure,

tendues.

Que nos baisers sur nos bouches ravies

Nous soient sur terre

Les symboles de notre vie.

Ik heb de vrijheid genomen dit gedicht als volgt te vertalen:

Mogen je lichte zomerogen

Voor mij, op aarde,

Beelden zijn van mededogen.

De vlam van onze zielen geve

Een gouden glans aan ons

gedachteleven.

Mogen mijn handen rond je weelde

Voor jou, op aarde,

Zijn als zachte zinnebeelden.

Laten we lijken op twee vurige gebeden

Tot elkander, ieder uur van ieder heden.

Mogen onze verrukte monden

Voor ons op aarde

Tonen hoe we zijn verbonden.

Beetje vergeten, beetje citeren, wat vertalen desnoods, dat kunnen we dus met Verhaeren doen.

Maar wat Vlaanderen blijkbaar niet meer kan, is hem aan de borst drukken. Hij schreef namelijk, het zal u zijn opgevallen, zijn verzen in de andere taal, die rond 1900 op uw en mijn niveau overigens de onze was. Honderdvijftig jaar na zijn geboorte alhier, in deze trage bocht van de Schelde, is hij wel van ons, maar niet zo heel erg, zoals hij ook wel van de Franstaligen is, maar niet al te. Ver- haeren, die vleesgeworden epoque 1855-1916, is namelijk een Belgische dichter, hoe violemment veel hij ook van Vlaanderen hield, al zou hij het gewest heden ten dage nauwelijks meer herkennen, om te beginnen zijn eigen kapotverkavelde achtertuin niet. Een Belgische dichter is wat het adjectief betreft federale materie, maar het nomen valt onder een der gewesten – de Belgische dichter is dus een politieke onmogelijkheid, iets uit het Belgique à papa, een frankstuk, een Atomiumbol, een wafelijzer.

Voor sommige Nederlandstaligen in dit land (met Nederlandstaligen bedoel ik die mensen die op televisie niet ondertiteld hoeven te worden) is Emile Verhaeren een franskiljon, een Fremdkörper, een bezoedeling van de ideologie der nationale zuiverheid. Voor andere Dietskeligen, tot wie ik mezelf reken, vormt hij ons slechte geweten, dat ons herinnert aan alles wat wij op het altaar van onze nieuwe rijkdom offeren: onze solidariteit met de dompelaar, onze coin de sol, die we uit hebzucht met pompeuze bouwsels verpesten, en ook ons Frans dus, dat zwier gaf aan ons intellectuele leven, en dat onze wereld tot aan de oevers van de Middellandse Zee uitbreidde.

Verhaerens wereld was het suprationale Europa van voor 1914, waar velerlei volkeren tot hun grote tevredenheid verenigd waren in de Donaumonarchie, een paar door de Franse geheime dienst opgestookte nationalistische dwazen daargelaten. In dat continent kan je zonder zoiets kleinburgerlijks als een paspoort rondreizen, zoals de joodse Oostenrijker Stefan Zweig vol heimwee in zijn memoires noteert.

Diezelfde Zweig was Verhaerens vurigste bewonderaar. Hij schiep een Duitstalige Verhaeren en schreef in zijn studie Emile Verhaeren (verschenen in 1910) de geestdriftigste regels ooit aan dit land gewijd: ‘In België is de vitaliteit geweldig. Nergens anders in Europa wordt het leven zo intens, zo vrolijk geleefd. Nergens vloeit de overdaad in de sensualiteit en het plezier zozeer uit de levenskracht voort als in Vlaanderen.’

Zou Zweig het klagerige gewest van die naam anno 2005 nog herkennen? In elk geval waren Vlaanderen en België in zijn ogen absoluut niet strijdig met elkaar, zomin als dat voor Verhaeren het geval was. België was een aards paradijs, vooropgesteld dat men over het spek van een bankrekening beschikte, maar kom, dat gold op de Boulevard des Anglais ook. In het paradijs België was de slang geheten flamingantisme nog zo onschuldig als een regenworm.

In 1914 maakte het nationalisme onder aanvoering van keizer Wilhelm dat Europa kapot. En Verhaeren, dierbare, domme Verhaeren, verbrak ogenblikkelijk alle contacten met Zweig, die nu zijn objectieve vijand was. Zweig, de humanist, de pacifist, de kosmopoliet. Wat overbleef, was heimwee.

Wat moet het arme rijke Vlaanderen van vandaag de dag met die dichter aan?

Het Letterenhuis in Antwerpen erkent Emile Verhaeren in zijn nieuwe overzichtstentoonstelling als een Vlaamse dichter – precies zoals de Tsjechen intelligent genoeg zijn om Franz Kafka als een product van de Boheemse cultuur te erkennen, hoewel hij in hun andere taal schreef, het Duits namelijk, de taal van de Praagse joden, die met die joden door andere Duitstaligen zou worden uitgeroeid.

Niet alleen zegt het feit dat Verhaeren de ziel van zijn volk in een andere dan de volkstaal uitdrukte iets over de geschiedenis van zijn land, en zou het idioot zijn te doen alsof die geschiedenis nooit, of nooit zo, had plaatsgevonden – zijn andere taal zegt ook iets over die ziel zelf, die in het Vlaamse geval nooit onvermengd, zuiver, puur of nationalistisch-correct is geweest.

Ik juich deze beslissing van het Letterenhuis van harte toe. Verhaeren hoort er evenzeer thuis als in het Franstalige literatuurmuseum. Ik persoonlijk zou er zelfs voor willen pleiten ook Jacques Brel als een Vlaamse dichter te erkennen.

Verhaeren en Brel hebben Vlaanderen een mythische status verleend in de rest van Europa, samen met Charles De Coster, de prozakunstenaar die ons Uilenspiegel heeft geschonken.

O, in historische zin valt er wel het een en ander in te brengen tegen het beeld dat deze triniteit van Vlaanderen heeft gecreëerd. Ontegenzeggelijk is Brels Vlaanderen van een agrarische gelukzaligheid die helaas niet meer valt te rijmen met de bouwkunst die het Vlaanderen van mijn kindertijd heeft bedolven.

Overigens erkende Verhaeren, hoe gedemodeerd zijn politiek-filosofische inzichten ook mogen zijn, ruim een halve eeuw voor Brel al de industriële werkelijkheid van de villes tentaculaires, zoals hij dat noemde.

Maar ondanks die erkenning door het Letterenhuis is Verhaeren in Vlaanderen obscuur geworden, treurig genoeg. Van de veertien studenten die op een mooie dag in Brussel mijn klas vormden, bleken er dertien zelfs nooit van hem te hebben gehoord; de veertiende kende hem wel, maar die was in het Frans opgevoed. Laten we niet vergeten dat Verhaeren tijdens zijn leven zo beroemd was, dat hij in 1913 werd uitgenodigd voor een lezing in Moskou, alwaar hij door bewonderaars op straat werd aangeklampt, decennia voor de televisie was uitgevonden.

Eh bien, Ik dank u voor uw aandacht, beste dorpsgenoten van Emile Verhaeren. En ik feliciteer de dichter met zijn honderdvijftigste verjaardag. Ik ben van 1954 – ik zou heel tevreden zijn als er iemand in 2104 over mij sprak. Ik blijf het jammer vinden dat je dood bent: we zouden het wel hebben kunnen vinden met elkaar, denk ik, want net als jij ben ik een dichter, belgicist, liefhebbende echtgenoot en salonsocialist.

Ach, Emile. Was dat dierbare Vlaanderen van ons maar niet zo bang voor zichzelf.

Benno Barnard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content