Een wereldleider met openstaande rekeningen

PRIORITEITEN Eerst zuiverde hij zijn rekeningen aan, daarna had hij weer tijd voor de oorlog. © Corbis

Er bestaan honderden biografieën over de Britse staatsman Winston Churchill (1874-1965), maar het recente No More Champagne van David Lough is verplichte literatuur voor iedereen die geïnteresseerd is in politiek. Voor het eerst durft een biograaf de link te leggen tussen het optreden van de toppoliticus en zijn financiële situatie.

Op 10 mei 1940 werd Winston Churchill eerste minister van het Verenigd Koninkrijk. Dat was de dag dat nazi-Duitsland België, Nederland, Luxemburg en Frankrijk binnenviel. Het waren hectische tijden. Frankrijk, de machtigste continentale bondgenoot van Groot-Brittannië, bleek niet opgewassen tegen het Duitse geweld, en ook de Britten zelf bleken na een paar dagen in de val te zitten. Het hele land wachtte met angst de afloop af van de reddingsoperatie vanuit Duinkerke (‘Bring The Boys Back Home’), maar de premier had andere zorgen. Churchill stuurde zijn ‘privésecretaris’ (eigenlijk zijn fixer) Brendan Bracken uit op een discrete missie naar bankier Harry Strakosch. Die schreef een cheque uit van 5000 pond (vandaag zo’n 334.000 euro), officieel op naam van Bracken maar in werkelijkheid bedoeld voor zijn baas. Winston Churchill streek het geld ook onmiddellijk op. Hij betaalde er een resem achterstallige rekeningen mee – die van zijn kleermaker, zijn horlogemaker en zijn wijnhandelaars -, ‘regelde’ een dispuut met de fiscus, en zuiverde zijn rekeningen wat aan. Vervolgens trok de oorlog opnieuw zijn aandacht.

Die volgorde, legt auteur David Lough in de nieuwe biografie No More Champagne uit, is typerend voor het optreden van Churchill. Zijn financiële beslommeringen hadden altijd voorrang op zijn politieke optreden, want als zijn geldzorgen bekend waren geraakt, dan had hij er gelegen als politicus. Al in 1898 had Churchill zich laten ontvallen: ‘Het enige in het leven wat mij ongerust kan maken, is geld.’ Voor één keer was dat geen boutade.

Toch heeft geen enkele vroegere biograaf van Churchill veel aandacht besteed aan ’s mans precaire financiële situatie, of zich de vraag gesteld of de voortdurende zoek- en bedeltochten naar geld een invloed hadden op zijn politieke optreden. De beroemde historicus Martin Gilbert schreef een veeldelige biografie van Winston Churchill, een monument in de moderne geschiedschrijving, maar over geldzaken bleef ook Gilbert merkwaardig discreet. Vreemd, want Churchills omvangrijke archief is een schatkamer voor historici. In zijn nagelaten papieren zitten alle mogelijke private bankstaten en rekeningen, naast een uitgebreide correspondentie met iedereen van of aan wie hij geld moest: uitgevers, mediatycoons, zakenbankiers en andere geldschieters, en natuurlijk de onvermijdelijke fiscus. Maar tot nu toe hebben historici die financiële informatie stelselmatig genegeerd.

David Lough is een buitenbeentje. Hij studeerde geschiedenis in Oxford, maar werkte zijn hele leven in de banksector. Daar ontpopte hij zich vanaf de late jaren tachtig tot de favoriete private banker van de voornaamste Britse families. Lough werd hun vertrouwensman. Hij bestierde hun geldzaken, regelde hun investeringen in roerend en ontroerend goed, en loste hun disputen met de fiscus op. Na zijn afscheid van The City gebruikte Lough zijn kennis om zich te wijden aan een project dat hem al lang na aan het hart lag: een ‘financiële’ biografie van Winston Churchill. Lough was te vertrouwd geraakt met de handel en wandel van de Britse upper class om zich nog veel illusies te maken: money matters.

Erfelijk belast

Winston Churchill werd in 1874 geboren in het somptueuze Blenheim Palace, het barokke familiekasteel dat zijn voorvader John Churchill, de eerste hertog van Marlborough, tussen 1705 en 1722 had laten optrekken op kosten van de belastingbetaler. Blenheim was niet alleen een molensteen om de nek van de Britse burgers, nadien bleek het landgoed ook een financiële strop voor de spilzieke Churchills. Hun gokverslaving was haast even erfelijk als de familiale verzamelwoede. De ene hertog van Marlborough na de andere besteedde het familiefortuin aan de uitbouw van een fameuze bibliotheek, aan collecties zilverwerk of juwelen, of aan een legendarische schilderijencollectie met het betere werk van Rubens, Jordaens, Van Dijck en Raphaël. De Churchills waren een familie die generatie na generatie nieuwe schulden opbouwde.

Dat leek even te veranderen toen Lord Randolph (1849-1895), Winstons vader, de indruk gaf dat hij een leidende rol zou kunnen spelen in het Britse staatsbestel. Op zijn 36e was hij al Secretary of State voor India, op zijn 37e Chancellor of the Exchequer (minister van Financiën). Helaas, al na een paar maanden was een futiel conflict een reden voor de heetgebakerde Lord Randolph om zijn ontslag in te dienen. Pas achteraf begreep hij dat hij ook zijn salaris kwijt was. Dat was een drama voor een man die zijn fortuin erdoor joeg in het casino. Op zijn 46e zou hij overlijden aan syfilis, een geslachtsziekte die hij had opgelopen tijdens een nooit eindigende tour d’horizon in de duurste Europese bordelen.

Zijn echtgenote, de Amerikaanse Jennie Jerome (1854-1921), stond nochtans bekend als een van de mooiste en meest begeerde vrouwen van haar tijd. Winstons moeder was de dochter van Leonard Jerome, een van de eerste belangrijke investeerders op Wall Street. Alleen was opa Leonard in geldzaken net zo’n roekeloze avonturier als de Churchills, een zakenman die buitengewone risico’s durfde te nemen en dus even vaak geld verloor als hij er won.

‘Ik ben er zeker van dat Jennie zich zal bekommeren om de geldzaken’, zo had Randolph zijn bruid aangeprezen bij zijn eigen ouders: ‘Zoals alle Amerikaanse vrouwen heeft Jennie een intense schrik om iets te kopen wat ze niet kan betalen.’ Dat bleek een inschattingsfout, want net op dat moment legden Parijse couturiers de laatste hand aan vijfentwintig nieuwe jurken voor de aanstaande Lady Churchill. In het afhandelen van zijn financiën was Winston Churchill zowel van vaders- als van moederskant erfelijk belast.

Verdiende Nobelprijs

Als twintiger deed Churchill nochtans zijn best om snel en veel geld te verdienen. Als jonge officier in het koloniale leger verzorgde hij zijn eigen publiciteit. Churchill schreef in de Britse pers over zijn militaire optredens en vergat daarbij nooit zijn eigen ‘heldendaden’. Tijdens een fel bevochten ‘strafexpeditie’ vanuit Brits-India naar het Pakistaans-Afghaanse grensgebied (1897) riskeerde hij volgens de getuigenissen van collega-officieren écht zijn leven, bijvoorbeeld door op een pony al schietend voorbij de vijandige linies te galopperen, nadat tientallen van zijn eigen mannen gevallen waren onder spervuur van die kant. Maar wat zou een kogel hem deren? Aan zijn bezorgde moeder liet Winston weten: ‘Vanuit filosofisch oogpunt zijn kogels het overwegen van het gevaar niet eens waard. Ik ben zo ijdel om te denken dat ik niet geloof dat de Goden zo’n machtig wezen als ik geschapen hebben om het prozaïsch aan zijn einde te laten komen.’

Toen al had Winston Churchill meer geld nodig dan de soldij die hij als officier verdiende. In Londen regelde moeder Jennie dat The Daily Telegraph per gepubliceerd stuk 5 pond (nu meer dan 660 euro) zou betalen aan zijn jongste ‘oorlogscorrespondent’ – Winston zelf had het dubbele gewild.

Dat betaalde auteurschap, hoe pril ook, zou al snel bepalend zijn voor zijn politieke optreden. Winston Churchill was slechts deeltijds politicus. Dat klinkt vreemd, want meer dan zestig jaar lang, vanaf 1900 tot 1964, zat hij als verkozene in het Lagerhuis. Bovendien was hij vanaf 1908 tot 1955 met grote regelmaat (maar ook met brede intervallen) lid van verscheidene Britse kabinetten, tweemaal zelfs als premier. Dat leverde hem hoe dan ook een aardig inkomen op, naast de rente uit zijn familiekapitaal. Maar het was nooit genoeg. Hij schreef omdat hij het geld nodig had, en maakte op die manier naam. Winston Churchill werd de populairste (en best verkochte) historicus, een gezaghebbende chroniqueur, een vlijmscherpe columnist én een eersteklas politiek commentator. Nog in de jaren vijftig stelde Henry Luce, de legendarische uitgever van Time/Life, hem voor als ‘de grootste oorlogscorrespondent sinds Julius Caesar’.

Het was dus geen toeval dat Churchill in 1953 de Nobelprijs voor de Literatuur won – zijn naam prijkt tussen die van François Mauriac (1952) en Ernest Hemingway (1954). Op het ogenblik van de prijsuitreiking was Winston Churchill, 79 jaar oud, nog altijd premier van het Verenigd Koninkrijk. Maar anders dan bij de Nobelprijs voor de Vrede voor Barack Obama werd achter Churchills bekroning géén politiek manoeuvre gezocht: zijn tijdgenoten erkenden hem als de grootste levende non-fictieschrijver.

Nochtans leidde zijn journalistieke productie in de jaren dertig ei zo na tot het einde van zijn politieke carrière. Het waren Churchills jaren in de woestijn:de Britse politieke elite keek hem met de nek aan. De hoofdredacties van tijdschriften en kranten wilden wel tegemoetkomen aan zijn steeds buitenissiger financiële eisen, maar in ruil daarvoor eisten ze dat hij gaf wat het publiek verlangde. Hoe spectaculairder, scherper en onthullender zijn bijdragen waren, hoe hoger de royalty’sdie Churchill op zijn bankrekening kon schrijven.

Dat dreef Churchill ertoe om minder rekening te houden met de common sense bij de politieke elite dan met de stand van zijn bankrekening. Vandaar dat Westminster hem enkele jaren de rug toekeerde, en het erop leek alsof Churchill zich met zijn geschriften tot de politieke marginaliteit had veroordeeld. Achteraf gezien was het een zegen dat hij zo eigenzinnig was. Zo had hij de handen vrij om als eerste, in een vroeg stadium, de Britse publieke opinie te waarschuwen voor het gevaar van Hitler en nazi-Duitsland.

De Rolls of de dochter

Omdat Churchill geen ministerieel inkomen had, bleven zijn schulden veel te hoog. Zijn bankrekening ging nog dieper in het rood nadat hij in Kent een duur landhuis kocht en liet verbouwen, het fameuze Chartwell-domein, voor hemzelf, zijn familie en een menigte vrienden.

Vanaf 1908 was Winston Churchill getrouwd met de adellijke Clementine Hozier. Na de echtscheiding van haar ouders verbleef Clementine in de trendy Franse badstad Dieppe. Die train de vie zette ze door nadat ze Clementine Churchill was geworden. Samen genoten ze van het volle leven: het spannende, haast roekeloze bestaan vol feestjes, reizen en luxe – en zorgen om een dreigend faillissement.

Af en toe eiste hun materialisme een pijnlijk hoge tol. In de zomer van 1921 had Churchill weer een nieuwe lening bij elkaar gepingeld, zogezegd alweer om schulden af te lossen. Intussen kocht hij wel een Rolls-Royce. Alle aandacht van het stel ging naar de nieuwe auto, waardoor ze niet in de gaten hadden dat hun dochtertje Marygold (die bij een nanny aan zee verbleef) een zware kou had gevat. In die tijd was dat voor een kind van drie levensbedreigend. Winston en Clementine spoedden zich nog naar hun dochter toe. Veertig jaar later vertelde Winston Churchill aan een intimus: ‘Marygold zei: “Zo moe”, en sloot haar ogen. Clementine schreeuwde als een dier dat gemarteld werd. Ik dacht dat ze zou sterven aan haar verdriet.’ Nooit hebben de Churchills nog met de Rolls gereden.

Meneer en mevrouw Churchill bleven verslaafd aan het goede leven: aan dure hotels, verre reizen, lekker eten, dikke sigaren (hij toch), en met veel drank overgoten feesten en maaltijden in Chartwell (beiden). De rekeningen die David Lough opdiepte, tarten elke verbeelding. Op een lijst van ‘wines and spirits’ die alleen in april en mei 1949 geconsumeerd werden, staan 56 (!) flessen whisky, 10 flessen gin, 454 (!) flessen champagne (vooral Pommery en Pol Roger, maar ook een partij Roederer), verder 69 stuks porto, 16 flessen vermouth, 58 flessen sherry en 151 flessen Franse wijn, inclusief 18 sauternes en 24 peperdure rothschilds. Vandaar het gezegde: ‘Heer Churchill is gauw tevreden met het beste.’

Vandaar ook dat de hoofdstukken over zijn laatste levensjaren nog altijd titels dragen als ‘An insatiable need for money’, en hij steeds meer nouveaux riches onder zijn vrienden telde. In de jaren vijftig en zestig trok de oude Churchill graag op met de Griekse reder Aristoteles Onassis, een ondernemer die toen de reputatie had ‘de rijkste man op aarde’ te zijn. Maar ondanks zijn ontzaglijk fortuin boden alleen de Churchills Onassis een kans op iets wat hij met geen geld kon kopen: de nabijheid, het respect en mogelijk de ‘vriendschap’ van een van de grootste levende figuren uit de wereldgeschiedenis. Tot zijn dood zou Winston Churchill zichzelf duur blijven verkopen.

Geen tijd voor oorlog

Toch heeft het grote publiek tijdens Churchills leven nooit iets vernomen over zijn geldhonger en -zorgen. De fiscus was toen veel discreter dan de belastingdiensten vandaag. En omgekeerd kon toen ook nog wat vandaag compleet ondenkbaar zou zijn: een minister van Financiën die om elke penny die hij aan de fiscus moet betalen een gevecht aangaat met zijn eigen belastingdiensten. Maar ook naar de normen van zijn tijd kon Churchill zich veel veroorloven. Wat daarbij hielp, was dat hij altijd kon rekenen op kapitaalkrachtige kennissen. Vaak waren het financiers met roots in het buitenland – via vriendendiensten aan een man als Churchill streefden ze naar een plaatsje onder de Britse upper class.

Dat gold bijvoorbeeld voor de al vermelde sir Henry Strakosch, een tot Brit genaturaliseerde Oostenrijker. Strakosch had als eigenaar van een aantal mijnen grote kapitalen verdiend, en van 1929 tot 1943 was hij ook voorzitter van de raad van bestuur van het blad The Economist. Strakosch gaf Churchill niet alleen geld, maar ook onbetaalbare informatie. Wat hij via zijn zakenrelaties te weten kwam over de Duitse wapeneconomie, speelde hij door naar zijn politieke vriend (en financiële protegé). Vervolgens gebruikte Churchill in het parlement Strakosch’ gegevens om de regering-Chamberlain het vuur aan de schenen te leggen. Met resultaat, want in de eerste dagen van de Tweede Wereldoorlog moest Chamberlain, die tot een compromis bereid was met Hitler, plaatsmaken voor de partijgenoot die hem de voorbije jaren voortdurend had aangevallen met kritiek die achteraf pijnlijk accuraat was gebleken. Juist daarom werd Churchill in mei 1940 de nieuwe eerste minister.

Ook tijdens de oorlog bleef Churchill zware gevechten leveren om zelf niet bankroet te gaan. Toen de Duitsers in april 1940 onverwachts Noorwegen binnenvielen, wilden de Britse admiraals Churchill (toen nog First Lord of the Admiralty) van minuut tot minuut op de hoogte houden van de vorderingen van de Britse vloot en de posities van de Britse landingstroepen. Maar Churchill had zich, samen met een jonge ghostwriter en met secretaris Brendan Bracken, opgesloten in zijn bureau. Terwijl de hele wereld zijn blik richtte op de militaire operaties voor de kustlijn van Noorwegen onderhield Churchill zijn gezelschap over de troepenbewegingen van… de slag bij Hastings in 1066.

Churchill had namelijk andermaal de belofte niet nagekomen om een nieuw deel van zijn History of the English-Speaking People af te werken. Dit keer was zijn uitgever beslist: geen kopij, geen geld. In opdracht van Churchill nam Bracken contact op met de man, en de scène die zich dan afspeelde, had zo in The Godfather kunnen zitten. Na een ‘zeer vrank’ gesprek beloofde de uitgever aan Bracken dat er een cheque zou liggen, ‘de volgende ochtend al’ – zij het op voorwaarde dat het boek afgewerkt zou worden. Dat had voor Churchill dus voorrang op al het andere, óók op het begin van de echte gevechten tussen Groot-Brittannië en nazi-Duitsland.

In de eerste oorlogsmaanden van 1940 verraste hij het secretariaat van Downing Street 10 met de ongewone opdracht om voortaan elke maand al zijn officiële nota’s te bundelen en te voorzien van de stempel ‘Personal Minutes’. Zelfs de communicatie met de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt kreeg het label ‘My Personal Telegrams’. De reden daarvoor is volgens David Lough evident: Brendan Bracken had zijn baas ingelicht over het feit dat de uitgevers al stonden te dringen om na afloop van de oorlog, wanneer dat ook mocht zijn, Churchills ‘oorlogsmemoires’ te mogen verzorgen. Churchill claimde het auteursrecht van zijn kabinetspapieren, en de memoires en filmrechten leverden hem een aardige duit op.

Zou Winston Churchill echt de enige toppoliticus geweest zijn die voortdurend persoonlijk voordeel probeerde te halen uit zijn politiek mandaat? Wellicht niet. Maar dat beeld wordt pas duidelijker als meer biografieën zouden inzoomen op de financiële situaties van toppolitici (of topbedrijfsleiders, bankiers enzovoort). Dat is de les van David Loughs boek: wie de financiële achtergrond van een politicus volkomen negeert, kent wellicht nooit echt het fijne van diens politieke optreden.

David Lough, No More Champagne. Churchill and His Money, Head of Zeus, 532 blz., 39,95 euro.

DOOR WALTER PAULI

Als legerofficier had Churchill al meer geld nodig dan de soldij die hij verdiende.

Tot zijn dood zou Winston Churchill zichzelf duur blijven verkopen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content