In L. droomden ze dat er ooit ’s een camera naar hun dorp zou afzakken. Tot er plots tientallen stonden. Ze zijn intussen allemaal weer vertrokken. Naar Haïti, Luik, Halle. Knack keerde terug naar L. En keek er naar de ravage die de camera’s aangericht hadden. ‘Ik heb gesmeekt: zend die beelden nooit meer uit. De hele wereld ziet Ronald J., maar wij zien elke keer onszelf.’

Dit is een verhaal over het dorp L., maar ook een verhaal over vriendschap en verraad. Om het te begrijpen, moeten we eerst schetsen hoe het leven er op zondag uitziet in L..

Rond een uur of tien verzamelen een tiental vrienden in het Streekmuseum rond een grote ronde tafel. De mannen, zo noemt voorzitter Leo Vandingenen hen.

De mannen vertellen dan wat witzen. Lachen. Drinken wat. Boven de tafel hangt een bord met oude kroegwijsheden: ‘Hier kent gezelligheid geen tijd.’ En: ‘Toen Mozes op de rots klopte, gebeurde het wonder dat er water dropte. Welnu, dit wonder geschiedt ook hier. Klopt ge op de toog, dan komt er bier.’

Maar dan wel tegen betaling. Al krijgen ze in het Streek-museum, in naam van de gezelligheid, veel krediet. Naast het bord over de gezelligheid hangt nog een bord. Met daarop, in krijt, de namen van de mannen. Daarnaast staan een paar strepen: hun pofachterstand.

Zo rond een uur of twaalf – als de drank al wat in de mannen zit – spelen ze Tien voor Taal.

Iemand roept dan bijvoorbeeld: ‘Tsunami’.

Iemand anders maakt daar dan van: ‘Tiramisu’.

De mannen houden namelijk niet van moeilijke woorden. Eenmaal uitgespeeld en uitgelachen eten ze nog wat. Meestal heeft iemand een streekgerecht meegebracht. Varkenshersenen. Of bonensoep. En in de namiddag gaan ze wandelen in de natuur.

Zo gaat het leven al jaren in L.. Alleen de laatste vier zondagen klopte dit draaiboek niet. Voor het eerst bleven een paar stoelen aan de ronde tafel leeg. Niemand die bonensoep klaarmaakte, niemand die zin had in Tien voor Taal. En op het pofbord werd een naam uitgeveegd. Het enige wat van hem overbleef, was een vage witte krijtveeg. Hij moest nochtans nog altijd betalen.

Achter de vage witte krijtveeg zit een geschiedenis. In 1985 richtte Leo het Streekmuseum op. Hij was altijd al gefascineerd geweest door het verleden. Hij wou bewaren hoe L. er vroeger uitzag. Een weldoener had een eeuwenoude hoeve gekocht – Leo kon de hoeve voor een schappelijke prijs huren. Het Streekmuseum werd zijn levenswerk.

Leo droomde dat er ooit eens een reporter met een camera van Vlaanderen Vakantieland naar het Streekmuseum zou afzakken. Dat waren, tussen ons gezegd en gezwegen, toch paljassen. Overal in de wereld gingen ze filmen. Terwijl er zoveel te zien was in L.. Het dorp was nochtans niet groot. Een kerk, een school, een paar straten en een kerkhof. Alleen de Chiro en de kinderen doorbraken de stilte soms. En de kerkklokken, op zaterdagavond: het was nog zo’n dorp waar de kerk, als er iemand sterft, vol zat.

Maar de camera’s van Vlaanderen Vakantieland hadden meer kunnen filmen. De Holle Wegen bijvoorbeeld – veertien meter diep, de diepste van Limburg. De Duitsers hadden zich er ooit nog eens serieus aan mispakt. 12 augustus 1914, de Slag van de Zilveren Helmen – een van de weinige veldslagen die de Belgen gewonnen hadden. Maar het dorp had, zoals elk dorp, ook zijn duistere kanten. Er werden abortussen uitgevoerd op tafels. En op de Holle Wegen vonden clandestiene hanengevechten plaats. Mannen die geld inzetten op hanen die elkaar dood pikten.

Voor de rest mogen we niets slechts schrijven over L.. Er was zelfs lange tijd een verbeteringsgesticht voor mensen die over de rooie gegaan waren. Ooit zat er een jongen die verliefd was op de verkeerde vrouw. Op de muur van zijn cel had hij met het bloed van zijn vingers honderden keren haar naam geschreven. Het bloed werd kalk. Maar haar naam bleef er eeuwen in honderdvoud opstaan, als stille getuige van zijn onmogelijke liefde.

Leo had al die straffe verhalen in het Streekmuseum kunnen vertellen tegen de reporters van Vlaanderen Vakantieland. Tussendoor hadden ze beelden kunnen tonen van de mannen op zondagochtend. Die Tien voor Taal speelden en luid lachten. Een off-screenstem had eraan kunnen toevoegen: ‘2010 wordt een feestjaar voor L..’

Maandenlang stonden er twee data met rode stift aangeduid in de agenda van de mannen en heel L.: 1 en 2 mei 2010. Dan was het honderd jaar geleden dat de pastoor van L., August Cuppens, onder de grote lindeboom van het dorp de klassieker ‘Liefde gaf u duizend namen’ geschreven had.

In het dorp stond Cuppens nog altijd bekend als ’t Cupke. Hij was een van de vaders van de Vlaamse beweging. In zijn pastorie nodigde hij de mannen van toen uit: Stijn Streuvels, Alice Nahon, Hugo Verriest. Om te lachen, vooral, maar ook om te praten over taal en het leven. ’t Cupke was een man van de wereld. Hij schreef toneel en liederen, richtte een fanfare op. Hij wou L. dichter bij de wereld brengen.

Maar daarnaast was ’t Cupke ook wel wat een filou: hij ging met de mannen graag stropen op de Holle Wegen. Wanneer ze betrapt werden, kwam ’t Cupke tussenbeide. Zo ging dat toen: de pastoor stond boven de wet, was baas van het dorp.

Alleen zijn dood: die had hij beter kunnen regelen. ’t Cupke wilde het Sint-Evermarusspel vertalen in het Nederlands – hij vertaalde wel vaker iets. Maar de mensen hadden hem dat afgeraden. ‘Niet doen, mijnheer pastoor, er gaat een vloek volgen.’ ’t Cupke moest lachen om zoveel bijgeloof, maar hij kreeg ongelijk. Op de dag dat het Sint-Evermarusspel opgevoerd werd, stierf hij onverwachts. Zijn broer volgde hem op, maar ook die stierf nog geen jaar later.

De liederen van ’t Cupke bleven leven. En dan vooral ‘Liefde gaf u duizend namen’, dat een onverwoestbare evergreen werd op Vlaamse bedevaarten. Dat lied zou L. dus vieren op 1 en 2 mei 2010. Met een grote August Cuppenswandeling: de Chiro, Leo, de schoolkinderen, de mannen,… heel het dorp zou meestappen. En ook een paar journalisten en camera’s, hopelijk, als die dan eindelijk de weg naar L. gevonden hadden. De fanfare en het zangkoor zouden luid ‘Liefde geeft u duizend namen’ spelen. En natuurlijk zou de hele stoet passeren aan de grote linde, waaronder ’t Cupke zijn lied geschreven had.

De journalisten vonden de weg. Alleen: vijf maanden te vroeg. Op 7 januari werd de straat die uitgeeft op de grote lindeboom, de straat van ‘Liefde geeft u duizend namen’, afgesloten door de politie.

Die avond kreeg Leo telefoon. Zijn vrouw. Hij moest dringend naar huis komen, want er zaten een paar mensen in de zetel die inlichtingen wilden.

Toen hij thuiskwam, zag hij zijn dochter in de keuken staan. ‘Ronald’, fluisterde ze. ‘Ronald heeft het gedaan.’ Leo wandelde zijn living binnen. In de zetel zaten tien journalisten. Ze zeiden net hetzelfde: ‘Ronald. Ronald heeft het gedaan.’

‘Dat kan niet’, zei Leo. ‘Ronald kan het niet gedaan hebben.’

De journalisten vroegen hem of hij geen beelden had van die Ronald, maar die had hij niet. En ze vertrokken weer. Die avond zag hij zichzelf en de andere mensen van het dorp op televisie. Die allemaal net hetzelfde als hij geantwoord hadden: ‘Ronald kan het niet gedaan hebben.’ Maar Leo begon te twijfelen. Hij vroeg zich af hoe Ronald nu ook alweer lid geworden was van de mannen.

Tien jaar geleden had hij een huis gekocht in de Gemengde Brigadestraat. Het huis van de broers Vanhemeldonck. Zij die ooit de perzikken in L. hadden ingevoerd. En deze keer hadden ze weer iets vreemds geïmporteerd. Janssen. Zijn achternaam alleen al klonk exotisch. In L. bestonden al eeuwen zes, zeven familienamen, maar ‘Janssen’ was daar niet bij. Nu goed, er waren de laatste jaren wel meer exotische namen bijgekomen in het dorp. Vroeger was dat ondenkbaar, maar ze begrepen dat wel in L.. Het leven was er nog goedkoop en dit waren nu eenmaal moderne tijden.

Op een dag zat Ronald in het Streekmuseum. De mannen hadden hem zien zitten en geroepen: ‘kom erbij zitten’. Het duurde niet lang of hij speelde mee Tien voor Taal. Tapte mee. Maakte bonensoep. Toen zijn dochter geboren werd, hadden de mannen een grote ooievaar van vijf meter in zijn tuin gezet. Maar één ding vonden ze vreemd: hij praatte nooit over zichzelf. Ze hadden via radio tam-tam gehoord dat hij aan het scheiden was. En ’s avonds hadden ze hem weleens zien wegrijden. Maar ook dat begrepen ze. Iedereen is op zoek naar liefde. Er dat hij die liefde zocht buiten L.: ze vonden dat misschien wat raar, maar veel vragen hadden ze zich niet gesteld. Moderne tijden. Leo ging slapen.

De volgende ochtend. Boven het dorp cirkelden pershelikopters. In de krant stond dat Ronald bekend had. Hij had het gedaan. Gemoord in de Holle Wegen, waar ’t Cupke ooit nog gestroopt had. En waar de hanen zich dood pikten.

Het dorp werd overspoeld door journalisten. Allemaal op zoek naar beelden. Iemand moest toch beelden hebben van die Janssen. En dat was ook zo. Een van de mannen had elk jaar de receptie van Tien voor Taal gefilmd. De mannen kregen de dvd dan voor 3 euro.

De journalisten klopten op de deur van de filmer, maar hij wou de beelden niet geven. De journalisten bleven aandringen. Uiteindelijk gaf hij, om van hun gezeur af te zijn, toe. Ze kregen de dvd van de receptie van ‘Tien voor Taal 2008’.

Die avond was de receptie van Tien voor Taal 2008 het hoofdpunt in het VTM-nieuws. En op zowat alle journaals van de wereld. Een hit op YouTube. Honderdduizenden kliks op het internet en in het collectieve wereldgeheugen. Iedereen bleef maar gefascineerd kijken. Zo gefascineerd dat niemand merkte dat er op dat moment weer een splinterbom was ontploft in het dorp. De volgende dag werd de ravage nog groter, toen ze de beelden opnieuw uitzonden. En de dag erna nog wat. Tot het onhoudbaar werd.

Leo smeekte de tv-zenders of ze die beelden alsjeblieft nooit meer wilden uitzenden. ‘Heel de wereld ziet Ronald Janssen, maar wij zien ook elke keer onszelf. Feesten met een seriemoordenaar.’ En of ze zich konden voorstellen hoe dat voelde.

Ook de man die de beelden gegeven had, was er het hart van in. De mannen hadden hem nog gezegd: ‘Trek het u niet aan. Je hebt gedaan om goed te doen.’ Maar hij kreeg het maar niet uit zijn hoofd. De camera’s trokken uiteindelijk weg. Naar Haïti. Luik. Halle. L. was niet meer interessant. Het werd weer stil in het dorp.

Niet helemaal. In het Streekmuseum riep Leo de raad van bestuur samen. ‘Ik stop ermee’, zei hij. ‘Het is gedaan met het Streekmuseum.’

Hij vertelde hoe moeilijk hij het had gehad de laatste dagen. Hij durfde zelfs zijn gsm niet meer aanzetten. Bang dat er weer eens een journalist zou bellen. Zelfs de Hongaarse tv had zijn Streekmuseum willen filmen.

Televisie keek hij ook niet meer, want daarop was er toch maar één programma te zien: de receptie van Tien voor Taal 2008. In plaats daarvan was hij naar de dokter geweest, die hem had doorverwezen naar de psycholoog.

De raad van bestuur hoorde het aan, maar weigerde zijn ontslag. Hij mocht niet stoppen met het Streekmuseum. L. kon niet zonder Leo, zonder museum, zonder verleden. Het was zijn levenswerk. En ook Leo begon weer te twijfelen. Hij moest aan de mannen denken. Die voor het eerst in jaren geen Tien voor Taal hadden gespeeld, geen bonensoep gemaakt, niet gelachen. En hoe hard hem dat geraakt had. Hij zette zijn gsm weer aan en drukte een paar nummers in.

Wat later zaten Leo en de mannen weer aan de ronde tafel. Alleen zat er deze keer iemand anders op de stoel van Ronald: een psycholoog.

‘Ik wil hem nooit meer zien’, zei een man.

‘Ik wil hem net wel in de ogen zien’, repliceerde een andere man.

En de laatste: ‘We hebben één grote troost. Dat hij niet van L. zelf afkomstig is. Maar hoe komt het toch dat wij nooit iets gezien hebben?’

De mannen maakten een belofte. Nooit – maar dan ook nooit – zouden ze het antwoord op die vraag zoeken. Nooit zouden ze zijn naam nog uitspreken. Iemand veegde zijn naam uit op het bord. En achter de rug van Leo schreef iemand op de lege kalender achter zondag 21 februari: ‘Ik maak bonensoep.’

Een week later liep er een journalist door het dorp. Hij wou een ’twee-maanden-na-de-feitenreportage’ maken. Maar gemakkelijk was dat niet. Het enige wat hij zag, waren lege straten. Het enige wat hij hoorde, was stilte. Heel even onderbroken door het geluid van kinderen. In de school zat de werkdag erop voor de nieuwe mannen van het dorp.

De journalist praatte wat met de directrice. Ze had Ronald ook gekend. Vaag, maar toch. Hij was de vader van twee van haar leerlingen in het derde studiejaar. Ze had hem weleens ontmoet aan de schoolpoort. En in november had ze hem nog gevraagd om een gastles te geven voor het derde studiejaar. Over hoe een lichtschakelaar werkt. Hoe het licht en weer donker wordt. De leerlingen vonden het leuk als er een vakman kwam spreken. Een man die wist waarover hij sprak. En Ronald had dat fantastisch gedaan. Zijn kinderen waren apetrots op hun vader.

Rita Vanderbruggen was nog maar een half jaar directrice in de school ’t Oogappeltje. Ze had zich op veel voorbereid. Maar niet op: een ouder die in zijn vrije tijd seriemoordenaar was.

Toen de eerste bom ontploft was, was het stiller dan anders op de speelplaats. Ze had aan alle leerkrachten gevraagd om erover te praten in de klas. En vragen te beantwoorden van de leerlingen, dat vooral. Zelfs de kleuterleraressen hadden dat gedaan. Verteld over een stoute mijnheer die in het dorp geleefd had. Maar dat ze niet bang hoefden te zijn: de stoute mijnheer zat nu veilig in de gevangenis.

’s Avonds gaf de directrice een briefje mee met de ouders: ‘Wij hebben met uw kinderen gepraat.’

Het geluid op de speelplaats zwol weer aan. Elke dag wat luider. Maar over Ronald werd niet meer gepraat. Misschien dat hij binnenkort nog weleens ter sprake zou komen in de w.o.-les over vertrouwen, maar te veel praten over iets is ook niet goed.

De journalist wou natuurlijk nog iets weten: hoe het nu was met de kinderen van Ronald in het derde studiejaar. Het ging er redelijk goed mee. Ze waren een week afwezig geweest. Toen ze terugkwamen, hadden alle leerlingen van de klas een tekening gemaakt: ‘Jullie zijn heel welkom.’ En alle ouders hadden vorige week van de directrice een tweede briefje gekregen.

‘Beste ouders. De voorbije weken hebben we het in onze school niet gemakkelijk gehad. We hebben geprobeerd om julie kinderen in alle sereniteit en rust door deze moeilijke dagen heen te krijgen. Ondertussen hebben we in alle klassen de draad weer opgenomen. Want het ritme en de structuur van elke dag zijn de beste therapie om zo’n drama te verwerken. We willen jullie ook danken voor jullie verstandhouding en discretie in de voorbije weken.’

De journalist merkte op dat de naam van de moordenaar niet in de brief stond. Dat was bewust gedaan, zei de directrice. Ze wilde niemand kwetsen. Ze woonde al heel haar leven in L., kende het dorp goed. En ze begreep maar al te goed hoe moeilijk het was voor de meeste ouders om over zoiets met hun kinderen te praten.

Later begreep ook de journalist wat de directrice wou zeggen. Dagenlang had hij de schaarse mensen op straat proberen aan te spreken. Maar allemaal hadden ze hetzelfde geantwoord: ‘Liever niet, mijnheer. Liever niet.’ De journalist merkte al snel dat er een omerta over het onderwerp heerste in het dorp.

Mijnheer pastoor wou hem wel te woord staan. Hij had de stilte in zijn dorp ook opgemerkt. In Zwitserland ja, een paar weken geleden, toen mijnheer pastoor op de skilatten stond: daar hadden ze hem aangesproken over Ronald Janssen. Hollanders. Maar niet de inwoners van L. Over Annick Van Uytsel hadden ze nochtans wekenlang gepraat, maar die eer was Ronald Janssen dus niet te beurt gevallen. Dat kwam, zei mijnheer pastoor, omdat praten over een slachtoffer een stuk makkelijker is dan praten over een moordenaar. Een moor-denaar die iedereen dan nog gekend had. Ook hij, want Ronald zat geregeld in zijn kerk.

En toch had mijnheer pastoor de indruk dat het dorp zich aan het herpakken was. Behalve de heel oude mensen die rond de kerk woonden. Elke dag ging hij hen de communie brengen. En elke dag merkte hij hoe hard ze beefden.

Maar dat was ook wel wat de schuld van de journalisten. Die oude mensen lazen al honderd jaar elke dag Het Belang van Limburg. Over de wrede dingen die er in de wereld gebeurden. En elke keer waren ze opgelucht dat ze niet in die wereld woonden, maar in L..

Heel af en toe stond er, op de regiopagina’s van Het Belang weleens een klein herdenkingsartikeltje over ’t Cupke. En dan waren ze fier. Want ’t Cupke was van hun dorp, van L.. En zij hadden hem nog gekend, toen ze nog heel klein waren. Maar nu stonden er plots dertien pagina’s over iemand uit L.. En de dag daarna veertien pagina’s. Mijnheer pastoor vroeg zich af of dat allemaal niet wat overdreven was. En of krantenbazen weleens nadachten vooraleer ze zoveel papier bedrukten.

Het was al laat in de namiddag. De journalist wilde naar huis keren om zijn verhaal te schrijven. Tot hij in de lege straten plots het geluid hoorde van een camionette. In de koffer van de camio-nette zat het bronzen gezicht van August Cuppens. Het had 85 jaar op zijn graf gestaan, vertelde de arbeider in de camionette. Maar een paar maanden geleden hadden ze het weggehaald. Opdat hij weer zou blinken. ’t Cupke moest er goed uitzien voor het grote feest van ‘Liefde geeft u duizend namen’.

En hoewel er in de maanden van zijn afwezigheid heel veel gebeurd was, zag het dorp er nog altijd net hetzelfde uit. Op het eerste gezicht dan toch, want er was wel degelijk iets veranderd. In het Streekmuseum was er naast de zilveren helmen, foto’s en liedteksten van August Cuppens een voorwerp bijgekomen: een witte fakkel. Een van de mannen had hem gedragen tijdens de mars voor de slachtoffers van Ronald. Het was het enige voorwerp uit het museum dat dateerde uit januari 2010.

En het zal er voor altijd blijven liggen. Ooit gaat er nog eens iemand een straf verhaal over vertellen.

DOOR STIJN TORMANS/FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

De journalist merkte al snel dat er een omerta heerste in het dorp.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content