‘Een leven lang knechten voor Tom Boonen, dat prikkelt mij niet’

SEP VANMARCKE: 'Van de heuvelzones in de Ronde ken ik elke slechte steen. Ik moet erover om naar de bakker te gaan.'

Het wordt maar eens tijd dat Sep Vanmarcke een klassieker wint. Schiet hij zondag raak in de Ronde van Vlaanderen? ‘Je moet tevreden durven te zijn met een ereplaats.’

Het zit Sep Vanmarcke niet mee. Zijn zware val in Strade Bianche was nog maar net verteerd toen hij een vreemde maaginfectie opliep. Herkomst van de bacterie onbekend: er zijn geen zieken in de ploeg of bij het gezin Vanmarcke. Tijdens de wedstrijden van vorige week kon de Oost-Vlaming zijn eten niet verteren, en zoals Michel Wuyts en José De Cauwer zo graag benadrukken: brandstof tanken in koers is levensbelangrijk voor een wielrenner. Zo’n ziekte wil je niet krijgen vlak voor de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix. ‘De ellende begon vorige week woensdag in Dwars door Vlaanderen’, vertelt Vanmarcke. ‘Ik stond daar nochtans met goede moed, want de drie ribben die ik had gekneusd in Strade Bianche deden eindelijk minder pijn. Ik dacht dat ik zou kunnen knallen.’ Knallen werd het, maar niet zoals hij had gehoopt: hij moest voortdurend naar het toilet. ‘Met overgeven erbij, mijn tenue zag er lief uit na de koers.’ De GP E3-Harelbeke bracht enig beterschap. Toen de juiste vlucht vertrok, dichtte Vanmarcke vlot het gat. ‘Ik kon een kloof overbruggen met Greg Van Avermaet en Philippe Gilbert. Met de conditie zit het dus wel goed. Maar zodra ik diep moest gaan, begon de maag weer op te spelen. Ik besloot meteen af te zeggen voor Gent-Wevelgem. Met een paar dagen uitzieken is het hopelijk opgelost. Ik heb het in de koers nog niet kunnen tonen, maar ik heb nog nooit beter gereden. In de Omloop Het Nieuwsblad volg ik vlot Van Avermaet en Peter Sagan, terwijl ik van plan was om veel later in het seizoen te pieken. Als deze ziekte verteerd is, rij ik in de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix weer met de besten mee.’

U staat niet alleen met uw kwalen. Peter Sagan viel ook in de Strade Bianche, Tom Boonen in de Omloop en Greg Van Avermaet brak deze winter een kuitbeen.

SEP VANMARCKE: Dat is waar. Ongeschonden toeleven naar de klassiekers lukt zo goed als nooit. Ook in de voorbereidingskoersen wordt er gevlamd, en elke put in de weg kan je voorjaar overhoop gooien. Ik heb nog geen enkele Ronde van Vlaanderen gereden zonder een of andere ziekte of blessure vooraf. Het hoort bij de koers, en dan moet je er niet over zeuren.

Vóór die val voelde ik me fantastisch. Ik denk niet dat ik ooit beter heb gereden. Als de pijn tegen de Ronde van Vlaanderen weg is, en daar ziet het toch naar uit, dan zit er iets moois in. ‘Mijn’ kasseikoersen komen eraan, daar kan ik altijd iets meer. Ze doen mijn bloed sneller stromen.

Zondag is het de Ronde van Vlaanderen. Bestaat er een mooiere koers?

VANMARCKE: Zal ik eens heiligschennis plegen? Parijs-Roubaix is even mooi, misschien zelfs mooier. In Vlaanderen beseffen we het niet, maar qua internationale uitstraling moet de Ronde onderdoen. Ik ben in het buitenland bekend omdat ik in 2013 tweede werd in Roubaix, na Fabian Cancellara. Dat ik in de Ronde ook twee keer op het podium stond, maakt minder indruk. Maar de Ronde is natuurlijk een hoogdag, dat maakt het zo speciaal. Van start tot finish staan de supporters rijen dik. Dat doet écht iets met de coureurs. Je moet erover waken dat je je niet vergaloppeert.

De Ronde staat voor hectiek en smalle wegen. Wie hier en daar geen kwak uitdeelt, is een vogel voor de kat.

VANMARCKE: Mijn grote specialiteit! Ik ben een echte wringer: als ik beslis dat ik bij een belangrijke passage vooraan in het peloton wil zitten, dan raak ik daar ook. Het is een kwestie van sterk zijn, je lijf durven te ‘zetten’, maar vooral van parcourskennis – en die heb ik in overvloed. Mijn ouderlijke huis staat in Wortegem-Petegem, midden in Ronde van Vlaanderenland, en nu woon ik in Anzegem, vijf kilometer verderop. Van de heuvelzones in de Ronde kan ik van straat tot straat zeggen waar de stenen slecht liggen. En niet alleen door er te trainen, ik kom er ook wanneer ik naar de bakker moet.

Wie in de streek opgroeit, wordt bijna vanzelf coureur, maar dat stond bij mij sowieso in de sterren geschreven: ik kom uit een echte wielerfamilie. We zijn thuis met z’n vijven – vier broers en een zus – en we hebben allemaal gekoerst. In mijn jeugd zat ik elk weekend wel ergens op een wielerwedstrijd.

En dat wordt een mens nooit beu? Er bestaat meer in het leven dan versnellingen en zadelpennen.

VANMARCKE: Voor mij niet. Ik heb nooit anders gekend of gewild. Fietsen is mijn lang leven.

Uw broer Ken is ploegleider bij Cannondale-Drapac en is dus in principe uw baas. Hoe werkt zoiets? Hij geeft de bevelen en u voert ze uit?

VANMARCKE: Zoiets, ja. Veel mensen vinden het blijkbaar niet vanzelfsprekend om met familie samen te werken, maar wij kunnen dat goed scheiden. Als Ken in de volgwagen zit, redeneert hij met het oog op het team en niet als mijn broer. Hij beveelt, ik luister. En als we elkaar buiten de koers zien, gaan we weer als broers met elkaar om.

Ken was vroeger postbode en is sinds jaar en dag mijn vaste trainingsmaat. Hij is niet op mijn voorspraak bij de ploeg gekomen, maar ik vind het wel fijn. Dat Ken in de volgwagen zit, geeft me een mentaal voordeel.

Maakt u op voorhand een tactisch plan? ‘Ik val dáár aan, of ik let op díé coureur?’

VANMARCKE: Dat is in de praktijk onhaalbaar, daarvoor wisselen de omstandigheden in koers te veel. Vorig jaar had ik een mooie strategie in mijn achterhoofd. Net toen ik dacht dat het zou lukken, viel ik twee keer en moest ik 60 kilometer achtervolgen. Ik heb de finale nog gereden, maar daar kwam ik natuurlijk te kort.

Veel van uw concurrenten – Sagan, Kristoff, Boonen, Degenkolb, Van Avermaet op een goede dag – kunnen massasprints winnen. U niet.

VANMARCKE: Als ik wil winnen, moet ik alleen aankomen, maar dat is natuurlijk het moeilijkste wat er is. De trend waarbij spurters zich omscholen tot klassieke renners komt mij slecht uit. Maar goed, je maakt altijd kans. Toen ik de Omloop won, klopte ik Tom Boonen en hij was in die jaren een van de topsprinters. Net omdat het zo verrassend is, kan het lukken: de rappe mannen zijn niet bang voor me. Ik heb hoe dan ook een superdag nodig, of het nu in de sprint is of solo.

Het Laatste Nieuws publiceerde een lijstje met al uw ereplaatsen. Het was behoorlijk lang.

VANMARCKE:(somt op) Acht podiumplaatsen in Vlaamse klassiekers, Parijs-Roubaix meegerekend, en 21 keer in de top tien. De critici zullen zeggen: ‘Er zit maar één overwinning bij, en dat is te weinig.’ Dat is juist, maar ik ben trots op wat ik heb gepresteerd.

Is het een kwestie van de ban breken? Eén grote overwinning en u bent vertrokken?

VANMARCKE: Ik weet niet of het zo werkt. Ik wil het met veel plezier uitproberen en zal het je dan vertellen. (lacht) Het is niet dat ik zelfvertrouwen mis of zo.

In de Ronde van 2013 werd u derde in de sprint, na Fabian Cancellara en Greg Van Avermaet. U kreeg kritiek omdat u toen een zegegebaar maakte: een sportman hoort alleen te juichen wanneer hij wint.

VANMARCKE: Het was de eerste keer dat ik in de Ronde van Vlaanderen het podium haalde. Ik dacht wel dat ik het kon, maar je weet het pas zeker wanneer je het dóét. Uiteraard was mijn eerste reactie: yes! Je had me een minuut later moeten zien, overmand door ontgoocheling omdat ik evengoed had kunnen winnen. Alleen stond daar geen camera bij.

Je moet ontgoocheld zijn wanneer je niet wint, maar je moet ook tevreden durven te zijn met een ereplaats. Ik ben geen geboren afwerker, ik zal nooit veel winnen, maar duizenden jonge coureurs dromen ervan te presteren wat ik nu presteer. Als ik elke keer in de put moet zitten wanneer iemand anders wint, dan zal ik niet te vaak gelukkig zijn in mijn leven. Zo’n instelling is niet vol te houden, daar ga je aan kapot.

Zou het helpen als we eens een loodzware Ronde zouden krijgen, met slagregen en stormwind? U staat bekend als een van de mannetjesputters van het peloton.

VANMARCKE: Hoe lastiger, hoe meer de sterke mannen naar voren komen. Ik mag zeggen dat ik daarbij hoor. Laat de wind dus maar waaien, met een paar buien erbovenop. Elk klein voordeeltje is meegenomen.

Hoe moet je snel over kasseien rijden?

VANMARCKE: De technische kant is geen geheim: niet overdrijven met de bandenspanning, de handen los op het stuur, niet te verkrampt in het zadel zitten. Maar weten en doen is bij de meeste coureurs nog een groot verschil. Voor mij zijn de kasseien een tweede natuur. Het klinkt arrogant als je zegt dat je ergens de beste in bent, maar hierin zie ik toch niemand die beter is. (lacht) Het valt niet uit te leggen waarin het verschil zit. Talent, wellicht. Zoals er ook renners zijn die goed kunnen sprinten terwijl anderen die pieksnelheid missen.

Fabian Cancellara zei in Knack: ‘Renners die beweren dat ze graag over kasseien fietsen, zijn leugenaars. Kasseien doen pijn. Dat ik er zo snel over rijd, komt omdat ik er zo snel mogelijk vanaf wil zijn.’

VANMARCKE: Ik hou écht van kasseien. Als ik op training van die parkingkasseitjes zie, of een kasseiboord langs de rand van de weg, dan maak ik een omweggetje om ze mee te pikken. En ik keer terug om ze een tweede keer te doen. De meeste collega’s haten kasseien. Ik lijd er minder onder dan de anderen, dat is het verschil. De dag na Parijs-Roubaix ben ik niet eens stijf.

Elke renner is toch kapot na Parijs-Roubaix?

VANMARCKE: Naar het schijnt, maar ik dus niet. Die koers sloopt de renners, maar mij niet. Het weekend na Roubaix rijd ik zelfs nog de Amstel Gold Race, met de bedoeling er goed te presteren. Dat zullen wel meer klassieke renners nu doen: de Cauberg werd uit de finale geschrapt, waardoor de Gold Race interessant is voor types die de Ronde van Vlaanderen aankunnen. Ik vrees alleen dat het parcours te makkelijk werd en de sprinters er niet te kloppen vallen. Als hun ploegen het slot op de koers zetten, valt er voor mij niks te rapen.

Waarom rijdt u eigenlijk niet voor een Belgische ploeg?

VANMARCKE: Ik heb daar altijd weigerachtig tegenover gestaan, want ik ben niet snel maar sterk. Zulke types rijden vaak in dienst van iemand die het beter kan afmaken. Maar een leven lang knechten voor Tom Boonen? Dat prikkelt mij niet. Ik wil zélf winnen.

Ik heb deze winter met Quick.Step gepraat. Het scheelde niet zo heel veel of we hadden een akkoord, maar Patrick Lefevere kon me maar een contract van één seizoen bieden. Blijkbaar is hij maar tot eind dit jaar zeker van zijn sponsors. Lefevere aarzelde om een officieel bod te doen, dus ik dacht: beter niet. Cannondale-Drapac was concreter en duidelijker. Hier ben ik kopman, zonder discussie. Het is een terugkeer naar het oude nest, want in 2011 en 2012 reed ik bij de voorloper van deze ploeg. Ik ben weggegaan omdat ik meer steun wilde in de klassiekers, maar ondertussen heeft de ploeg de kern voor het voorjaar versterkt. Dylan Van Baarle, Sebastian Langeveld en Taylor Phinney hebben power en zijn geknipt voor het Vlaamse werk.

Maar kunnen ze BMC of Quick.Step aan?

VANMARCKE: Tussen onze ploeg en de grote blokken zit een flinke kloof qua budget, en dat zie je aan de kwaliteit van de renners. Dat is geen schande, het is nu eenmaal zo. Cannondale-Drapac is misschien niet het strafste team van het peloton, maar je kunt je afvragen of dat wel nodig is. Het blijft wielrennen: je hoeft niet de sterkste te zijn om te winnen. Wij zitten in een bijzonder interessante positie. Je mag ervan uitgaan dat we met twee, drie man de finale van de klassiekers rijden, maar we zijn niet zo sterk dat het peloton verwacht dat Cannondale-Drapac de koers draagt. De vlucht van de dag terughalen, dat moeten de grote teams maar doen.

Almaar minder jongeren doen aan wielrennen. Er zijn 35 procent minder belofterenners dan zes jaar geleden. Wat kunnen we daaraan doen?

VANMARCKE: Van de daken schreeuwen dat niets mooier is dan op een zonnige lentedag door de natuur fietsen, met de wind in je haren. Dat de jeugd afhaakt, komt waarschijnlijk omdat de hype rond Tom Boonen uitgewoed is. Jongeren hebben helden uit eigen land nodig. Mijn generatie is ook op de fiets gestapt omdat we allemaal Johan Museeuw wilden zijn.

Dan is het nu aan u, Greg Van Avermaet en Tiesj Benoot om de jeugd te inspireren.

VANMARCKE: Ja. Ik doe mijn best: vorig jaar heb ik een kinderboek over mijn leven als wielrenner geschreven. Een handicap waar je bij wielrennen niet onderuit kunt, is dat er op de openbare weg wordt gereden. Ouders staan niet te springen om hun kinderen de weg op te sturen. Ik begrijp dat wel. Mijn dochter is nog maar zes maanden oud, maar ik heb ook al gedacht: wat als Lucie over vijftien jaar wil koersen? Dan zit je thuis met een bang hartje, met dat gevaarlijke verkeer. Een ervaren wielrenner kan het inschatten, maar ook wij moeten flink uit onze doppen kijken.

Uw dochter zal toch mogen koersen, mag ik hopen?

VANMARCKE: Denkt u dat ik haar zal kunnen tegenhouden? (lacht) Natuurlijk zal ze mogen. Papa zal wel meefietsen tot zij het onder de knie heeft.

En dan nu tijd voor de domme vraag van de week: wie is favoriet voor de Ronde van Vlaanderen?

VANMARCKE:(lacht hard) Peter Sagan maakt al sinds het openingsweekend ongelooflijk veel indruk. Wie wil winnen, moet een manier vinden om van Sagan af te raken. Dat staat gewoon vast. In een lastige koers zoals de Ronde drijven de besten boven: Sagan, Greg Van Avermaet, Tom Boonen, Tiesj Benoot… De gebruikelijke namen dus, maar maak niet de fout om alleen naar de favorieten te kijken. Vorig jaar won Mathew Hayman Parijs-Roubaix. Daar moet je niet van opkijken, want hij is gewoon een steengoeie coureur die ook eens een dag kan hebben dat alles meezit. Zó groot zijn de verschillen in het peloton nu ook weer niet.

Door JEF VAN BAELEN

‘In Vlaanderen beseffen we het niet, maar internationaal moet de Ronde onderdoen voor Roubaix.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content