Hij forceerde mee de doorbraak van het modernisme in Vlaanderen, nam een meerder-heidsaandeel in de Vlaamse Congoroman en zette de lichtbakens uit voor de moderne Vlaamse misdaadroman. Het werk waaraan zijn reputatie is opgehangen, de eerste twee Gangreens, staat na veertig jaar nog altijd machtig overeind in het heuvelige landschap van de Vlaamse literatuur.

Het was een woelige tijd, eind jaren zestig. De studenten (en zij niet alleen) claimden allerlei nieuwe vrijheden, maar het gerecht zwaaide verbeten met het toen befaamde artikel 383 van de Wet op de openbare zeden. Zo namen ijverige gerechtsdienaars op 27 november 1969 in de Brusselse boekhandel Corman het Deense fotovoorlichtingsboek Variaties in beslag, de achttiende-eeuwse roman Fanny Hill van John Cleland, en nog zo’n twee dozijn andere publicaties die voortgaand op de titel of het omslag voor pornografie konden doorgaan. Op de cover van de eerste druk van Gangreen 1 stond een naaktfoto van een zwarte vrouw. Een verhaal dat hierover de ronde doet, zegt dat de boekhandelaar ontstemd de agenten zelf het boek toegooide. ‘Hier, pak dat dan ook maar mee.’ Zo compromitteerde de Belgische Opsporingsbrigade (B.O.B.) de roman die zeven weken eerder was bekroond met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor het proza.

De beslissing van de jury voor de staatsprijs was in de grootste onenigheid gevallen. Piet van Aken verliet de vergadering omdat hij niet aan de eindstemming wilde deelnemen, voorzitter Paul de Vree stemde voor Orchis militaris van Ivo Michiels, en daarmee lag de beslissing in handen van de drie ‘rechts georiënteerde’ juryleden Marcel Janssens (prof aan de K.U.L.), Clara Haesaert (dichteres, ambtenaar bij Nationale Opvoeding en Cultuur) en Lieve Scheer (academica, toen bekend als Ruyslinckspecialiste). De katholieke pers was verbolgen over het boek en de bekroning ervan, de linkse pers was verdeeld. Piet van Aken en Herwig Leus opperden humanitaire in plaats van seksueel-ethische bezwaren. Marnix Gijsen noemde Geeraerts euforisch ‘de grootste levende schrijver van de beide Nederlanden’.

Op de inbeslagname volgden steile vragen in de Kamer en in de Senaat. Justitie- minister Alfons Vranckx was (buiten het parlement) niet te spreken over de bekroning, maar zei als antwoord op een interpellatie ‘dat Gangreen 1 nooit in beslag werd genomen, maar dat het voor nazicht werd meegenomen en kort nadien aan de eigenaar teruggegeven’. Klopt: op 2 december was Gangreen 1 weer vrij te koop. En Geeraerts’ reputatie voorgoed gemaakt. Het verhaal over de uitspattingen van een koloniaal in Belgisch Congo had een schokgolf door België gejaagd.

Bevrijding

Met een diploma in de Politieke en Administratieve wetenschappen van de Koloniale Hogeschool en pas getrouwd trekt Jef Geeraerts in 1954 naar Congo. Als assistent-gewestbeheerder vervult hij diverse opdrachten in het district Bumba: openbare werken, administratie, gerechtelijk optreden. Van april 1959 tot maart 1960, wanneer hij zwaargewond raakt, is hij als (vrijwillig) militair hoofd van een ‘speciale zending’ van het Congolese leger belast met de opdracht tot ordehandhaving in een door opstanden en bloedige stammentwisten geteisterd gebied. In het vooruitzicht van de onafhankelijkheid van Congo op 30 juni 1960 zet hij op 21 april zijn vrouw en drie kinderen op een vliegtuig naar België. Zelf ontsnapt hij enige tijd na de onafhankelijkheid ternauwernood aan het grote tumult. In België vallen de benepen mentaliteit, zijn nu definitief mislukte huwelijk en de doordringende ex-kolonialenblues hem zwaar om te dragen. Hij begint te schrijven en gaat, met het oog op literair professionalisme, in 1962 Germaanse filologie studeren aan de VUB. De proffen jennen hem als ‘meneer de roman- auteur’ en ‘de schrijver op de derde bank’. Privé loopt alles in het honderd, hij scheidt in 1963. Met een nieuw diploma op zak geeft hij in 1966 een blauwe maandag lang les, meer tijd heeft hij niet nodig om te weten dat dit niks voor hem is. Hij werkt als journalist en vertaler. En hij schrijft…

Van 1962 tot 1977 schrijft Geeraerts in opeenvolgende gulpen van verhalen zijn onvrede en frustratie van zich af. Grégoire- Désiré Matsombo, de op luxe en rijkdom beluste zwarte dokter uit Ik ben maar een neger (1962), is in zijn tragische ontworteling en chaotische opportunisme nog een spiegelbeeld van wat Harry in Schroot (1963) dichter bij huis meemaakt. Teruggetrokken in een afgelegen bungalow weet Harry geen blijf met zijn heimwee naar de negen jaar dat hij ‘roekeloos’ en ‘driedubbel’ in Congo ‘lééfde’ – het woord komt in het boek niet voor zonder accent. De vrijheid en de bevrijding die hij daar ervoer. Van de godsdienst, van de burgerlijke moraal, van zijn verstikkende huwelijk. In Congo omving hem ‘het plotse, adembenemende besef (…) dat een god buiten de mens niet kan bestaan en dat buiten de mens het Niets is en dat niets eeuwig is en niets absoluut en niets universeel (…) en dat ten slotte niets enig belang heeft, alleen het overweldigende gevoel dat hij (Harry) méns is en ademt, ziet, ruikt, tast, hoort en leeft, lééft!‘ Ziedaar de blauwdruk van het vitalisme dat hij onder grote druk in zijn opeenvolgende boeken pompt. Met Harry’s verhaal over zijn relaties met zwarte vrouwen, zijn branie en roekeloosheid is Schroot een aanloop naar de eerste twee Gangreens. In Zonder clan (1965) zit het basismate- riaal voor de Gangreens 3 en 4 verwerkt. Een leraar is een vakantie lang zijn prangende huwelijk ontvlucht in een avontuurlijke, geïmproviseerde reis door Zuid-Europa. Op de terugweg legt hij aan een luister-bereid Parijs hoertje uit waarvoor hij op de loop is: een benepen burgerlijke opvoeding, religieuze dwang, seksuele scheefgroei (bij hun huwelijk dacht zijn vrouw dat een tongkus de geslachtsdaad was, het toevallige zicht op zijn erectie bracht haar danig van streek). De man zit vol opstand, woede, rancune, daadzucht, ontsnappingsdrang. Hij staat op springen, maar twee dagen later zal hij weer voor de klas staan.

Grote stukken in Zonder clan zijn geschreven in de vorm van een ‘bewustzijnsstroom’. Daarmee positioneert Geeraerts zich met Hugo Claus, Paul de Wispelaere, Ivo Michiels en Hugo Raes bij de toenmalige avant-garde in de Vlaamse literatuur. Daarnaast volgen toch ook weer traditioneler verhalen. Met hooggestemde herinneringen aan Congo. Over de jacht op een waterbuffel (‘De taaie’) of de onmogelijke liefde voor een zwarte vrouw (‘Water’). Of over mannen, al dan niet ex-kolonialen, die masculien en zelfredzaam in grotten (‘De troglodieten’) of wouden (‘De zeer goede plek’), in ieder geval een kosmisch aangevoelde ruimte, compensatie zoeken voor een groot existentieel gemis. Heidens, mythisch, primitief. In Indian Summer trekken een man en een vrouw door een onherbergzaam stuk Lapland. Zij breekt haar been en sterft bij gebrek aan medische verzorging. Hij verbrandt haar lijk op een haast rituele manier. (Geeraerts maakte de tocht in het gezelschap van schrijfster Mireille Cottenjé. In haar versie van ‘het verhaal van een tot ondergang gedoemde liefde’ in Eeuwige zomer (1969) laat de hardvochtige minnaar van vertelster Guya haar na een ruzie achter in de bergen.)

Amputatie

Ondertussen draaien de jaren zestig op volle toeren. Van het gerecht moet Lady Chatterley’s lover uit de rekken, in een boekhandel in de Donkersteeg in Gent neemt het 147 tijdschriften in beslag. De Vereniging van Vlaamse Letterkundigen protesteert. Jef Geeraerts leest op een woelige Anti-Censuur Read-In op 15 maart 1968 in Antwerpen zijn provocerende ‘Kruisweg 1968’ voor, over het samenspannen van kerk en gerecht om schrijvers te muilkorven. Dan verschijnt Gangreen 1, een machtige eruptie, in een onhoudbare, stromende stijl, van vrijheidsdrang, mannelijke levenslust, rücksichtsloze branie en ongeremde seksuele overgave, zijn afrekening met het ‘frustro-purito-christo-racistisch syndroom’. Therapeutisch schrijven, heet het. Gangreen is koudvuur. Aangetaste ledematen wacht uitsluitend amputatie. Geeraerts voorziet een reeks van boeken waarin hij wrevels en frustraties voorgoed van zich af zal schrijven. Lasten die hij een na een zal afwerpen, waarna een ‘Inwijding’ in een volgende bewustzijnsfase mogelijk is. Want inwijding in de alomvattende belevingen van het menselijke bewustzijn is zijn grote thema. In de seksualiteit in Gangreen 1. Black Venus (1968), in het redeloze geweld in Gangreen 2. De goede moordenaar (1972). De toon en de aanpak veranderen echter in Gangreen 3. Het teken van de hond (1975), over zijn katholieke opvoeding, zijn tijd bij de jezuïeten. En zeker Gangreen 4. Het zevende zegel (1977), zogezegd over het huwelijk, in feite zijn huwelijk, een vernederende, persoonlijke afrekening, mist de allure van de eerste twee boeken. Geeraerts zet de reeks stop.

Twee jaar na de Gangreens verrast Geeraerts zijn trouwe publiek met een eerste misdaadroman, over een geplande aanslag op Mobutu. Kodiak. 58 (1979) begint met een berenjacht in Alaska, waarbij hoofdpersoon Cordell vaststelt dat zijn zintuigen hun scherpte verliezen. De kritiek weet zich eerst geen raad met deze wending in Geeraerts’ carrière. Als blijkt dat hij zich, met grote bekwaamheid, op een nieuw genre gestort heeft, nemen in de kranten de recensenten van misdaadliteratuur de dienst over. Volgt een serie van, tel ik goed, zeventien misdaadromans, gefundenes Fressen voor cineasten, waarin Geeraerts de lezer en passant een bijwijlen gênante blik verschaft op de praktijken van de politie, de kerk en het gerecht in België. Lees zeker De PG (1998). Het ingezeten, stuntelende, corrupte Instituut blijft hem een doorn in het oog.

Doodsangst

Heeft hij de literatuur met een grote L dan afgezworen? Niet helemaal. In de nog schaarse teksten van die aard dringen aftakeling en afscheid en angst, vooral voor de laatste inwijding, de dood, zich steeds markanter op. De jacht op de waterbuffel uit het verhaal ‘De taaie’ en de jacht op de Kodiakbeer uit Kodiak. 58 krijgen een gerijpte remake in het aangrijpende Jagen (1981). In deze versie is de berenjacht voor ‘Jeff’ definitief de laatste, en slaat de blanke na de buffeljacht, ziek van ellende omdat het leven in Congo voor hem afloopt, zijn geweer kapot tegen een boom. De beide verhalen zitten vol gelouterde emotie om de ‘voorlaatste’ ultieme ervaring, en vervolgens doorwegend doembesef. In Marcellus (1985), onopvallend dun verschenen tussen de misdaadromans door, geeft Geeraerts symbolisch zijn wijsheid en zijn trekkersalaam door aan zijn jonge neef, zoals keizer Augustus zijn neef Marcellus als opvolger aanwees, en Marnix Gijsen in 1972 Geeraerts als zijn Marcellus verkoos. De nachtvogels (1994) en Goud (1995), weer reprises van eerdere verhalen, opnieuw over inwijding en afscheid en doodsangst, zinderen niet meer van gemoedsspanningen.

Brieven heeft hij ook altijd geschreven, meestal ‘rondom liefde en dood’, aan kunstvrienden en geestverwanten. Op zijn vijftigste verjaardag in 1980 een (nu opnieuw) beklijvende aan zijn vrouw Eleonore, waarin hij de ‘Dreiging’ in de ogen kijkt, de misselijkmakende angst ‘dat we ooit afscheid zullen moeten nemen’ – ze overleed op 5 augustus 2008. Op de viering van zijn zestigste, in de Munt in Brussel in 1990, noemt hij zich in een brief ‘aan de jonge vrienden’ op zijn leeftijd, naar Max Frisch, ‘de Getekende’, die ‘met name oud worden afschuwelijk vindt’ en daar met ‘erotiek en existentiële verwondering’ tegen ingaat. Het eertijdse brute vitalisme is intussen vermalen tot verfijnd sensitivisme, nu roept de muziek ‘Onmiddellijke Emotie’ op. Een mateloze bewondering voor muzikanten, dirigenten en uitgelezen muziekstukken vertolkt Geeraerts recent in soms pathetische geloofsbrieven (opgenomen in Brieven, 1996) en extatische essays ( Muziek & Emotie, 2009). Door zijn uitvoerig zelfgeroemde elitaire vriendschap met hooggeprezen bedienaren van l’art de vivre distantieert hij zich vandaag weer van de lezers die hij, toen existentieel vervreemd en op de dool, in zijn beste romans pakkend deelgenoot maakte van zijn kosmische ‘zielsverdriet’.

DOOR JOS BORRé

‘Het plotse adembenemende besef (…) dat ten slotte niets enig belang heeft, alleen het overweldigende gevoel dat hij (Harry) méns is en ademt, ziet, ruikt, tast, hoort en leeft, lééft!’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content