‘DJANGO’S MUZIEK IS ONS TICKET UIT DE MARGINALITEIT’

DJANGO IN SAMOIS Zijn muziek werd aanvaard, de onderliggende cultuur niet. © Getty Image

Op 9 februari gaat in Berlijn Etienne Comars film Django in wereldpremière, een biopic over jazzgitarist Django Reinhardt. Wij claimen hem als een Belg, de Parijzenaars vinden hem zo Frans als stokbrood. Wat rest er van zijn nalatenschap in de manouchewijken van Parijs?

De woonwagens zijn verdwenen maar Saint-Ouen, in het noorden van Parijs, heet nog altijd een zigeunerwijk te zijn. De zondagmiddag is er chaotischer, het lawaai doorleefder, de marktkramers geslepener dan enkele metrohaltes verderop. Een plastic balletje schiet op een kartonnen doos tussen drie potjes door. Omstanders drukken een vingervlugge manouche bankbiljetten in de hand. Dáár zit het balletje. En nu daar. Tegen beter weten in grijp ik in mijn achterzak. ‘Hier!’ wijs ik. Niets. De man ritst mijn 10 euro tussen zijn pak bankbiljetten, int nog twee rondjes en verdwijnt even snel als hij gekomen is.

Boven de kraampjes hangt een bordje: Place de Django Reinhardt, 1910-1953, guitariste et compositeur de jazz. De jonge Django is net getrouwd met Florine ‘Bella’ Mayer wanneer hij hier in de zomer van 1928 zijn woonwagen stalt, gekregen van Bella’s vader als huwelijkscadeau. Django heeft de jazz nog niet ontdekt, maar maakt al sinds zijn dertiende furore op banjo. Tijdens de nacht van 26 oktober slaat het noodlot toe. Een kaars en een hoop kunstbloemen zetten de woonwagen in lichterlaaie. Django en de zwangere Bella kunnen ontkomen, maar de muzikant wordt met zware brandwonden opgenomen in het ziekenhuis. Maandenlang moet hij revalideren. Zijn linkerhand is voor het leven verminkt.

Het zal Reinhardt niet beletten om een van de grootste jazzlegendes van Europa te worden. In 1934 richt hij met violist Stéphane Grappelli, Louis Vola, Roger Chaput en Django’s broer Joseph het Quintette du Hot Club de France op, als medicijn tegen de hotelbals die ze moeten opluisteren. Django neemt met zijn virtuoze improvisaties de leiding. Zijn mix van armstrongiaanse jazz en Franse musette blijkt ontzettend aanstekelijk. De gipsyjazz, jazz manouche of gipsyswing is geboren.

Django’s composities werden jazzstandards, zijn hits cultureel patrimonium. In België herinneren jazzbars als Hot Club Gent en Minor Swing aan zijn nalatenschap, en houden onder andere de familie De Cauter, Jokke Schreurs en Fapy Lafertin de jazz manouche in leven. Nederland heeft het Rosenberg Trio, Frankrijk Angelo Debarre en de broers Boulou en Elios Ferré. Django’s gipsyjazz werd naast Edith Piaf dé soundtrack bij toeristisch Parijs.

Maar de 26-jarige manouche Sonny, die op de place de Django Reinhardt T-shirts van Bob Marley, Justin Bieber en Betty Boop verkoopt, hoort het in Keulen donderen wanneer ik hem naar de legende vraag die op het naambord boven zijn stalletje hangt. ‘Django? Jazz manouche? Moi, je connais seulement fumer.’ Hij lacht en trekt met diepe halen van een ingebeelde joint.

Verder dan maar, voorbij straathoeksjacheraars met gestolen gsm’s en namaak Louis Vuittontassen, naar de rue des Rosiers, waar de gentrificatie zich doorzet. Verstopt tussen brocante ligt café La Chope des Puces, een sterkhouder van de zigeunerjazz. Twee versterkte gitaren, meer hebben Ninine en Mundine Garcia niet nodig om de sfeer van jarendertigcabaret op te wekken. Het ene moment zonnig, het andere vol hartverscheurende smart. Ninine laat zijn hoge mi een laatste keer zingen, en besluit: ‘Dat is nostalgie.’ Hij speelt hier elke zondagnamiddag gitaar, van twee tot zeven. Tot twee jaar geleden met zijn vader Mondine Garcia. Sinds diens overlijden met zijn zoon Rocky, en omdat die niet kon komen, vandaag met zijn neef Mundine. Jazz manouche is een familiebedrijf. Ninine, een ingetogen vijftiger met lachende ogen, behoort tot de vierde generatie beroepsmuzikanten, langs moeders en vaders kant.

‘Al veertig jaar verdedig ik het patrimonium van Django Reinhardt’, zegt Garcia trots. ‘Ik heb Django met de paplepel ingekregen. Hij is onze god. Net zoals Mozart en Beethoven in hun genre was hij de allergrootste, een genie.’ Je hoort onder manouches – wat heet, in de hele jazzwereld – alleen in superlatieven over Reinhardt spreken: God, de koning, voor minder doet zijn gevolg het niet. Django is dan ook een van hen. Een manouche, net zoals de familie Garcia en de meeste coryfeeën van de gipsyswing dat zijn.

Knuffelparia’s

Elk weekend pendelt Garcia twintig kilometer naar Parijs vanuit het noordelijke dorpje Eaubonne, waar zijn woonwagen staat. Hij leeft er met zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen. Rond hem staan nog tweehonderd caravans. Families komen en gaan. Als er gefeest wordt, zorgen Ninine en zijn zoon voor de muziek. ‘Jazz manouche, inderdaad. De traditionele zigeunerliederen ken ik niet.’ In de hoofdstad zijn er geen standplaatsen voor caravans, en in een bakstenen huis zou Garcia nooit kunnen leven. ‘In onze cultuur heeft het woord “vrijheid” een heel grote betekenis. Als we niet meer kunnen reizen waarheen we willen, bestaan we niet meer.’

‘Ze zijn anders. Een appartement voelt voor een manouche aan als een gevangenis’, zegt Sylvie Lacombe terwijl ze ons pastis inschenkt. Ze neemt ons mee naar het restaurant achteraan. Hier staat de memorabiliacollectie van eigenaar Marcel Campion, een foorkramer die het maakte als zakenman en door zijn liefde voor gipsyjazz ook wel de ‘PDG manouche’ wordt genoemd. Dat het plein om de hoek nu place Django Reinhardt heet, is het resultaat van Campions lobbywerk bij de burgemeester van het achttiende arrondissement. Lacombe zag grote muzikanten in La Chope passeren. Zoals Matelo Ferret, die nog met Django speelde. Ze herinnert zich de dag dat de Amerikaanse saxofonist James Carter onverwacht binnenwandelde, zijn instrument bovenhaalde en de deuren haast uit de hengsels blies. ‘Radio manouche deed zijn werk. Binnen de tien minuten stond het café vol jazzliefhebbers.’

Vandaag komt alleen een bezwete Parijzenaar in Adidasoutfit ongevraagd meejammen met de Garcia’s. Hij sleurt met diepe halen aan zijn trombone, maar het pakt niet. Het applaus verslapt, het publiek is genadeloos. ‘Nog zo eentje in sol mineur?’ vraagt de man. ‘Het was sol majeur’, zegt een toeschouwer. Lacombe vraagt hem na amper twee nummers vriendelijk maar kordaat om de huismuzikanten alleen te laten afsluiten. De arme man wordt weggeapplaudisseerd.

Ninine en Mundine sluiten af met de Braziliaanse hetezomerklassieker Aquarela do Brasil. Glimmend neemt Ninine het applaus in ontvangst, maar het blijft wat wrang. Dit is het moment de gloire van een paria, beseft Garcia als geen ander. ‘Op het podium zijn we helden, maar op straat loopt iedereen in een boog om ons heen. De mensen zijn racistisch. Ze willen onze muziek horen, maar verder niets met ons te maken hebben. Als je geen muzikant bent, ben je niemand voor hen. Overal waar we in Frankrijk komen is het hetzelfde. En zo gaat het al zevenhonderd jaar. Ze zijn bang van ons omdat ze onze cultuur niet begrijpen.’

Sylvie Lacombe krijgt veel manouches over de vloer en draagt ze een warm hart toe, maar weet dat de meesten van haar landgenoten dat anders zien. ‘Ze noemen hen kiekendieven. Sommige steden weigeren hen, ook al zijn het hardwerkende mensen zoals iedereen.’

Het verging de familie Reinhardt niet anders, begin deze eeuw. Vandaag klopt het Henegouwse dorpje Liberchies zich op de borst dat de Belg Django in de gemeente geboren en gedoopt is, maar in de winter van 1910 moesten de Reinhardts wel om de 48 uur het grondgebied verlaten. Noodgedwongen pendelden ze tussen randgemeenten om hun circusact op te voeren. In het voorjaar zochten ze andere oorden op.

Hoezeer de gadje, zoals manouches niet-zigeuners noemen, ook van Reinhardts muziek hielden, de jazzreus kon daar geen verandering in brengen. De manouches zijn zoals de knuffel-Marokkaan in De Slimste Mens. Een held op tv, maar de eerste die gefouilleerd wordt wanneer hij op straat even in een auto kijkt. Django’s gitaarrifs werden chic genoeg bevonden voor de bistro’s van Montmartre en Canal Saint-Martin, maar zoals dat ging met jazz, blues en andere minderhedenmuziek werd wel de kunst maar niet de onderliggende cultuur in de armen gesloten.

Heilige grond

Ik tel 5 euro neer voor een biertje om in restaurant L’Atelier Charonne Angelo Debarre aan het werk te zien. ‘Wanneer Angelo en zijn zoon Raangy spelen, stopt de wereld met draaien’, had Lacombe me beloofd. Debarres vingers dansen over de gitaarnek, haast sensueel. Toch voel je weinig bezieling in het restaurant. Na een goed uur gaat Angelo naar de toog, bestelt een gin-tonic en laat zijn band alleen verder spelen. Ook in een interview heeft hij geen zin. ‘Ik ben moe, nu wil ik drinken. Bel me over twee weken nog maar eens.’ Zijn zoon Raangy – strak gekapt, gouden kruisje om de hals – wil wel praten. Over hoe zijn vader hem op zijn vierde leerde spelen. Hem leerde lezen en schrijven, ook. Raangy is in zijn hele leven maar twee maanden naar school geweest. Nu is hij negentien en begeleidt hij zijn vader op gitaar van Palermo tot in Praag. Raangy groeide op in woonwagenkampen in heel Frankrijk, maar enkele jaren geleden werd het permanent reizende leven Angelo te zwaar. ‘Telkens moesten we na enkele maanden verkassen, vaak mochten we het dorp niet eens in. Als er iets gebeurt – er wordt een auto gestolen of er vliegt iets in brand – is het de schuld van de manouches, ook al heeft niemand iets gezien.’

Enkele jaren geleden kocht de familie Debarre grond in Samois-sur-Seine, het dorpje nabij Fontainebleau waar Django Reinhardt zijn laatste dagen doorbracht. Ze wonen er in drie caravans. Bakstenen hoeven de Debarres niet. Raangy: ‘Onze buren hebben ons graag, al helpt het dat we bekende muzikanten zijn. Ik ben Django Reinhardt erg dankbaar. Zijn muziek is ons ticket uit de marginaliteit.’

Raangy spreekt over de Fransen in de derde persoon meervoud. ‘Wij hebben andere waarden. Zij sturen hun kinderen op hun achttiende het huis uit: “Hup, zoek het maar uit.” Voor ons is de familie heilig. Je kinderen die je leven lang thuis willen blijven, dat is het mooiste wat ons kan overkomen. We trouwen ook veel jonger. Ik was zeventien. Als een Fransman dat doet, zeggen ze dat hij zijn hoofd verloren heeft. Het was geen burgerlijk huwelijk voor de Franse wet, wij hebben onze eigen rituelen. Je “kidnapt” een meisje dat nog maagd is. Niet echt natuurlijk: je leert elkaar kennen, gaat samen op reis en wanneer je terugkomt is er een groot feest.’ Raangy heeft – net zoals zijn vader – een baby van enkele maanden oud.

Het verbaast hem dat ik al die dingen wil weten. Het zigeunerleven interesseert de gadje gewoonlijk niet. Raangy nodigt me uit om bij de familie in Samois te komen eten. ‘Maar afspraken maken doen wij niet zo graag. Bel wanneer je er bent, dan zien we of het past.’

Het is na middernacht, het restaurant is leeggelopen. ‘Nog een gin-tonic!’ roept Angelo vanaf het terras. ‘Daar kan hij niet tegen, doe maar een cognac’, sust zijn zoon.

Na een week neem ik op goed geluk de trein zuidoostwaarts, door grauwe voorsteden, naar de groene sereniteit van de Seine-et-Marnestreek. In het dorpje Hericy steek ik mijn duim in de lucht: naar de heilige grond van de gipsyjazz ga je liftend of te voet. Elk jaar in juni vindt in Samois-sur-Seine het Festival Django Reinhardt plaats, een zesdaags gipsyjazzevenement dat zelfs de lokale horeca ondertussen als een commercieel circus beschouwt. ‘Elk jaar worden de tickets duurder. De nalatenschap van Reinhardt wordt schaamteloos uitgebuit’, zegt een restaurantuitbater.

Ook Angelo Debarre staat er op het podium. Een interviewer wil weten wat hij tegen Django zou zeggen als hij hem hier zou tegenkomen. ‘Excuses’, antwoordt Debarre. ‘Excuses, omdat ik zijn mooie muziek slecht interpreteer.’ Hij tikt de as van zijn sigaret af en lacht. ‘Als Django hier echt was, zou niemand spelen. Ben je gek? Denk je dat iemand een gitaar in zijn handen zou durven te nemen?’ Ik hoop Debarre dit keer in nuchtere toestand te kunnen spreken, maar de caravans zijn alweer vertrokken. Angelo en Raangy zijn alweer op reis.

Epigonen

Ik loop naar het kerkhof op de heuvel, waar Django Reinhardt begraven ligt. Daar zouden nazaten wonen van de man die zigeuners een nieuwe traditie schonk. In een bosje, tussen caravans en een Mercedes-sportmodel, pruttelt een ketel. Donkere gezichten kijken verrast naar de gadjo die ongenood binnenwandelt. Zij heet Anita, zegt ze, en ze is de kleindochter van Django’s eerste vrouw Bella. Nog voor ik me goed heb voorgesteld, komt ze aanzetten met albums vol familiefoto’s. Hij heet Dallas Baumgartner, en is de kleinzoon van Lousson Baumgartner. Lousson was de zoon van Bella en Django, maar werd opgevoed in het gezin van Bella’s tweede echtgenoot. Dallas trekt een paar lauwe Heinekens open. Hij haalt zijn gitaar en instrueert de 18-jarige Simba Baumgartner, nog een achterkleinzoon van Django, om hetzelfde te doen. ‘We hebben de afgelopen weken alle nummers herhaald die Django in 1952 heeft gespeeld. Wat een klasse!’ zegt Dallas. Waarop ze Place de Brouckère spelen alsof ze hun hele leven niets anders hebben gedaan.

Anita bladert onverstoorbaar verder in de albums. Ze toont foto’s van het optreden van Dallas en Simba voor de prins van Monaco, en schreeuwt me boven het gitaargeweld stambomen toe die inteelt verraden. Haar echtgenoot Paul (61), een kleinzoon van Django, knikt zwijgzaam mee met zijn praatgrage vrouw.

Twee snaren begeven het onder Dallas’ uithalen. ‘Django speelde soms op vier snaren omdat hij geen geld had om nieuwe te kopen’, lacht hij. Dallas heeft zijn eigen jazztrio, Simba zit er ook in. Net zoals zijn even oude neef Levis Reinhardt heet Simba een toptalent te zijn. ‘Maar Simba blijft dichter bij de stijl van Django’, zegt Dallas. ‘Je zult het zien, op de volgende editie van het festival wordt Simba de grote ster.’

De kans dat hun namen in de geschiedenisboeken worden opgenomen is klein. Dallas en Simba houden de traditie in leven, maar daar was het Django niet om te doen. Reinhardt beperkte zich niet tot de gipsystijl waarmee hij legendarisch werd, hij luisterde aandachtig naar de Amerikaanse jazzmeesters, liet zich inspireren door Bach en Ravel, en gaf zijn eigen interpretaties aan New Orleansjazz, swing, big band en bebop. ‘Django was zichzelf. Ik denk niet dat hij een Djangovolgeling had willen zijn’, zegt jazzmuzikant Stracho Temelkovski (37). ‘Zijn erfenis is het waard om in stand gehouden te worden. Maar tegelijk vind ik het jammer wanneer virtuoze muzikanten, die in staat zijn om Django blindelings na te spelen, hun talent niet gebruiken om een eigen verhaal te brengen.’

Terug in Parijs lopen we langs de cabarets en nachtclubs rond de place Pigalle, waar Reinhardt in het legendarische Bricktop’s speelde, en in de Moulin Rouge even verderop. Het waren de jaren dertig, Django was een ster. Hij vroeg exorbitante bedragen voor concerten en stond erom bekend zijn gages vaak meteen over de balk te smijten. ‘Muzikanten die aan het begin van hun carrière stonden, kwamen hier op het plein wachten tot een cabaretuitbater hen nodig had. Zo ging dat voor er dj’s waren’, zegt Temelkovski. Hij is geen zigeuner en speelt geen gipsyswing, maar hij kent de wereld van de cabarets. De Macedonische Fransman begon zijn carrière in stripclubs en andere louche keten. Hij speelde meer dan 250 optredens in de gevangenis. De gedetineerden leerden hem beatboxen, nu een belangrijk onderdeel van zijn jazz.

Ook Temelkovski weet wat uitsluiting en frustratie zijn. Zijn ouders kwamen zonder een cent uit het voormalige Joegoslavië. ‘Ze werden Franser dan de Fransen om toch maar aanvaard te worden. Ik groeide op in een arme wijk van Grenoble, en zag jeugdvrienden naar de gevangenis gaan. Ik besloot om met mijn muziek de cirkel te doorbreken.’

Het is zaterdagnamiddag wanneer Temelkovski op zijn sokken het podium van het Paris Jazz Festival opstapt. Hij speelt zijn set alleen, kwetsbaar tussen vijf instrumenten, waaronder een tiensnarige Braziliaanse caipiragitaar, een Nigeriaanse aerofoon en een Algerijnse mandoline waarop hij twee extra snaren liet zetten, zodat hij er zowel Arabische melodieën als jazzakkoorden op kan spelen. Hij leidt zijn publiek naar de Macedonische zigeunerfanfares die hij als kind hoorde, en waarbij hij later in zijn thuisland in de leer zou gaan. Naar zijn ontmoetingen met muzikanten uit Brazilië, Cuba, Noord-Afrika en India. Het ene moment klinkt hij oriëntaals of Slavisch, dan weer te buitenaards om te benoemen. Maar bovenal: het laaiende vuur. Er volgt een staande ovatie.

Een waardeloze epigoon. Maar van alle muzikanten die ik in Parijs ontmoette, leunt deze man het dichtst aan bij de geest van Django Reinhardt.

Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.

Door JAN DE DEKEN

‘OP HET PODIUM

zijn we helden, daarbuiten lopen mensen in een boog om ons heen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content