De provincie Xinjiang bevat een derde van de Chinese olie- en gasvoorraden. Vooral daarom kan Peking het niet hebben dat de Oeigoeren zich roeren.

Natuurlijk waren het buitenlandse krachten die de opstootjes in Urumqi veroorzaakten, de hoofdstad van China’s grootste provincie. Het inderhaast bijeengeroepen politburo van de communistische partij sprak dreigende taal. ‘Het gaat om een gewelddadige minderheid, die we hard moeten aanpakken’, zei president Hu Jintao, die ijlings van de top van de G8 naar Peking was teruggevlogen. ‘Hun misdaden zijn bedacht en opgezet door de drie krachten: terrorisme, separatisme, extremisme, zowel in eigen land als in het buitenland.’ Het was voor Hu kiezen tussen pest en cholera: ofwel gezichtsverlies lijden door vervroegd naar huis te keren en de stier bij de horens te vatten, ofwel het risico lopen dat de rellen zich naar andere gebieden zouden uitbreiden. Hij koos voor het eerste. Hij zegde een afspraak met zijn Amerikaanse ambtgenoot Barack Obama af, en schrapte een driedaags bezoek aan Portugal.

De rellen in Urumqi sloegen over naar andere steden in Xinjiang, zoals Yinin en de culturele hoofdstad Kashgar. Daar heerst al enig tijd grote onvrede over de stadsvernieuwing. Zoals in andere Chinese steden leidden dergelijke plannen tot het afbreken van de minder hygiënische pudongs (oude, vierkante woonwijken met smalle straatjes) en het verlies van de culturele eigenheid in bouwstijl en wijkinrichting. In Kashgar moet 85 procent van de oude wijken tegen de vlakte. Daarom werden snel verscherpte veiligheidsmaatregelen genomen – officieel omdat de politie zich opmaakte voor een toestroom van vluchtelingen uit Urumqi.

Dat kan kloppen. Verslaggevers die door het cordon mochten, dat plaatselijke Oeigoeren en vooral in het stadscentrum ingeweken Han-Chinezen scheidde, tekenden veel opgekropte woede en verloren illusies op. De aanleiding is bekend: bij een messengevecht in de provincie Guangdong werden twee Oeigoerse gastarbeiders gedood. Woedende Han-Chinezen waren de slaapzaal van de Oeigoeren binnengevallen, nadat een ontslagen arbeider op het internet de valse beschuldiging had verspreid dat twee vrouwen door Oeigoeren waren verkracht. Daarop troepten jongeren in Urumqi samen om uitleg en genoegdoening te eisen. Volgens Peking werden ze per sms en internet opgestookt door Rebiya Kadeer, de leidster van de ballingenorganisatie het World Uyghur Congress (WUC).

Omdat het kwaad al geschied was en beelden van de onlusten naar buiten waren geraakt, reageerde de Chinese propagandamachine minder verkrampt dan bij de bloedige rellen in Tibet vorig jaar. Het is niet duidelijk of de onvrede daarmee bezworen is. Xinjiang kent al geweld sinds Peking na de gebeurtenissen op Tien An Men twintig jaar geleden de trek naar het binnenland inzette. De toenmalige sterke man Deng Xiaoping en premier Zhu Rongzhi beseften maar al te goed dat de snelle ontwikkeling van de kuststreken de kloof met de armere provincies vergrootte, en de etnische spanningen opdreef. Er waren al in 1992 en 1997 bomaanslagen in Xinjiang. Botsingen bij moskeeën. In 2003 overvielen gewapende mannen een trein waarbij 21 doden vielen. Vorig jaar nog werd een aanslag op een vliegtuig net verijdeld, maar kon de overheid niet verhinderen dat twee zelfmoordstrijders inreden op een politiebijeenkomst. Ze behoorden wellicht tot het radicale East Turkestan Islamic Movement (ETIM). Het WUC ontkent elke band met dit ETIM, maar zo begrijpt de Chinese pers dat niet. De People’s Daily opende meteen de aanval: ‘Kadeer profiteerde van de hervormingen en politieke opening in China om een fortuin te vergaren. Maar uiteindelijk ging ze samenwerken met Oost-Turkestaanse terroristen en verkocht spionagegeheimen aan vreemdelingen.’

Zondag werd een algemeen samenscholingsverbod afgekondigd, want voor Chinezen is de zevende dag na iemands dood het belangrijkste rouwmoment voor familie en vrienden. Hoeveel van de nu al 184 doden Han-Chinezen zijn, is niet bekend. Wel zijn de Hans doodgeslagen met knuppels of neergestoken, en vertonen de meeste Oeigoerse slachtoffers kogelwonden. De dodentol kan hoger liggen, want de islamitische Oeigoeren moeten volgens hun geloof doden dezelfde dag nog begraven. Ze hebben allicht niet alle slachtoffers aangegeven.

Daartegenover stelt Peking onderlinge hulpvaardigheid. Iedereen geeft bloed. Er verschijnen heldhaftige verhalen van inter-etnische bescherming. De voorbeeldige aanpassing van andere minderheidsgroepen wordt geloofd. Van de Mongolen in Hoboksar, bijvoorbeeld, die vrijwillig hun nomadenbestaan opgeven voor een huis – een situatie waarvan Peter Brosens’ film Khadak uit 2006 toch een ander beeld toont. Voor elke dode trekt China 210.000 yuan uit als schadevergoeding en begrafenistoelage. Zowel de People’s Daily als de China Daily tonen foto’s van ongeziene harmonie: islamieten die watermeloenen uitdelen aan stadswachters uit dankbaarheid voor hun bescherming.

Assimilatie

Er is het centrale gezag in Peking veel aan gelegen om die gelijke behandeling van alle etnieën te beklemtonen. Daar zijn vier redenen voor: cultuur, godsdienst, economie en macht. Cultureel voert de Chinese overheid in Xinjiang, zoals in Tibet, een sluipende assimilatiecampagne. Nu al is het Chinees de officiële onderwijstaal voor kleuters, ook uit de universiteiten is het Oeigoers verdrongen. De Oeigoeren zijn een minderheid geworden in hun eigen deelstaat: 8 op 19 miljoen. In Urumqi is zelfs 75 procent van de 2,6 miljoen inwoners Han-Chinees. Ook al geldt de eenkindpolitiek niet voor de minderheden, toch groeit de Han-bevolking er dubbel zo snel aan. Ook in Xinjiang heeft de Culturele Revolutie van de jaren zestig lelijk huisgehouden en veel historische en godsdienstige gebouwen vernield.

Precies godsdienst is, vooral volgens buitenlandse waarnemers, de inzet van de wrijvingen met Peking. China heeft ervaring met gruwelijke godsdienstopstanden. Denk aan de T’ai-Pingburgeroorlog (1851-1864), waarbij zeker 25 miljoen doden vielen en de rebellen op een bepaald ogenblik 11 van de 18 provincies in handen hadden. Er is ook de recente opmars van de Falun Gong, die Peking met harde hand vervolgt. Toch heeft China zijn islamieten in Xinjiang stevig in de hand. Koranscholen en moskeebezoek zijn maar toegelaten vanaf 18 jaar. Dat Xinjiang aan Pakistan en Afghanistan grenst, speelt natuurlijk mee een rol.

Belangrijker is dat Xinjiang een cruciale rol speelt in de onstuitbare zoektocht van Peking naar energiebronnen. De provincie bevat een derde van de olie- en gasvoorraden en is een strategische doorgangszone voor de aanvoer van energie. De Zijderoute is een olieroute geworden. Het was dan ook slecht nieuws toen het Russische Gazprom de plannen voor een gasleiding vanuit Siberië naar China midden juni sine die opborg – en er nog geen werk is gemaakt van een degelijke invoer vanuit Iran.

Maar al die redenen verhullen nauwelijks het echte probleem: de machtsstrijd in Peking zelf. Zhou Yonghang was het eerste lid van het politburo dat Urumqi, Honan en Kashgar vorige week zaterdag bezocht. Hij riep op om een ‘stalen muur’ van etnische eenheid op te werpen. Hij zei daarmee wat Hu had verordend: ‘Stabiliteit voor alles.’ Hu behoort zelf, net als eerste minister Wen Jiabao en coming man Li Keqing, tot de tuanpai: provincialen die vanuit de jeugdbeweging stelselmatig de klim naar boven hebben gemaakt. Tegenover hen staan de taizi, die hun machtsbasis traditioneel in Sjanghai hebben, en behoren tot elites van zakenlui, met voorop Xi Jinping. Zij vormen de harde kern die Hu onder meer heeft gedwongen tot een afwijzing van het klimaatplan op de G8 in L’Aquila.

Daartussen lopen nog de militaire belangen, want het leger controleert niet alleen de casino’s in Macao maar ook de aanvoerlijnen over zee. Het landleger dient meer als een buffer om interne opstanden neer te slaan en grenzen te beveiligen, zoals die met Noord-Korea, dat ook China zenuwachtig heeft gemaakt met zijn kernontploffingen, zijn raketproeven en zijn cyberaanval op Zuid-Korea. Maar de zeemacht is het uithangbord. Die is beslissend voor de betrekkingen met Taiwan en voor het internationale imago van China. In dat licht moet ook de deelname van de vloot in de acties tegen de piraten rond Somalië gezien worden. Het gaat om oliebeveiliging. Maar ook om internationale geloofwaardigheid. Kortsluitingen zoals in Xinjiang komen daarom uiterst ongelegen.

DOOR LUKAS DE VOS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content