De Vlaamse biologe Bieke Vanhooydonck bestudeerde darwin-vinken op de Galapagoseilanden. Ze ontdekte er het concept van de vink als verkeersslachtoffer.

Het is een hardnekkige mythe dat de Galapagoseilanden onlosmakelijk verbonden zijn met de ontwikkeling van de evolutietheorie in Charles Darwins hoofd, dat hij er letterlijk het licht zag.

Hij zag er vooral een onherbergzaam landschap met een opvallende want vulkanische geologie. Je loopt in het landschap van de eilanden letterlijk over lavarotsen. Voor Darwin, die destijds meer geoloog dan bioloog was, waren de vijf weken die hij op de eilanden doorbracht vooral een geologische droom. Maar hij deed er uiteraard ook biologische waarnemingen, verzamelde een boel plantensoorten waarvan later onderzoek (verricht door zijn vriend Joseph Hooker) uitwees dat de meeste verwant waren aan soorten van het Zuid-Amerikaanse vasteland, maar toch voldoende verschillen hadden opgebouwd om apart te kunnen worden geklasseerd.

Hij zag er ook kleine verschillen in de spotvogels van de verschillende eilanden, en verschillen met vergelijkbare spotvogels die hij op het vasteland had gezien. Hij zag geen verschil in de landschildpaddenschilden, ondanks het feit dat hij meerdere eilanden aandeed en her en der schilden vond van gedode schildpadden. Maar hij mocht die niet aan boord van de Beagle brengen, omdat de officier die instond voor orde en netheid grote moeite had met de rommel die hij veroorzaakte.

De enige rol die de Galapagosschildpadden in het verhaal van de ontwikkeling van zijn evolutietheorie speelden, was dat een Brit die lang op de eilanden woonde hem vertelde dat hij aan het schild van een schildpad kon zeggen van welk eiland het dier afkomstig was.

Zelfs vandaag zijn biologen er nog niet uit hoe relevant de verschillen zijn die de schildpadden tentoonspreiden. De meesten gaan ervan uit dat die verschillen liggen op het niveau van de ondersoort, dat de dieren dus wel op weg zijn om nieuwe soorten te vormen, maar nog niet ver genoeg verwijderd zijn van hun gemeenschappelijke voorouder. Schildpadden zijn in alles traag.

Vinken in een zak

Een hardnekkige mythe leert dat Darwin aan de hand van observaties van de vinken op de Galapagoseilanden het principe van afstamming van een gemeenschappelijke voorouder en van geleidelijke evolutie zag. Niets is minder waar. De vinken verschilden te veel van elkaar om ze zomaar als ‘familieleden’ te herkennen. Darwin labelde ze niet alleen als vinken, maar ook als dikbekken en winterkoningen, en gooide de beestjes die hij verzamelde allemaal in dezelfde zak, onafhankelijk van welk eiland ze kwamen. Gelukkig was kapitein Robert Fitzroy van de Beagle meticuleuzer geweest, hij had zijn collecties wél eiland per eiland bewaard, zodat de Britse ornitholoog John Gould achteraf het onderscheid tussen de eilanden kon blootleggen.

Darwin was geen onfeilbaar waarnemer. Maar het feit dat de beestjes darwinvinken gedoopt zijn, hoeft niet te worden herroepen. Ze zijn een perfect voorbeeld van Darwins concepten van natuurlijke en seksuele selectie, mooi aan elkaar gekoppeld in een logisch geheel. Biologe Bieke Vanhooydonck van de Universiteit Antwerpen bestudeerde de vinkjes drie jaar lang als lid van een internationaal onderzoeks-team. Ze spitste haar aandacht toe op de vraag hoe de vorm van de bek, die zo cruciaal is in het vinden van voedsel, ook de zang beïnvloedt. Het is evident dat een dier met een anders gevormde bek ook anders zingt. Op de duur kunnen bekken zo sterk van elkaar verschillen dat dieren elkaars zang niet meer herkennen als iets van de eigen soort. Waardoor het soortvormingsproces definitief is geworden, want de verschillende soorten ‘verstaan’ elkaar dan niet meer.

Biologen hebben ondertussen uitgezocht dat er vijftien soorten darwinvinken zijn, die in verschillende samenstelling op de diverse eilanden voorkomen – het is dus niet zo dat er één vink per eiland is. De vinken stammen af van een gemeenschappelijke voorouder die tussen de 2 en de 3 miljoen jaar geleden de eilanden bereikt moet hebben. Soortvorming kan volgens Bieke Vanhooydonck ook gebeuren door sterke veranderingen in lokale omstandigheden, waardoor, als die veranderingen lang ge-noeg aanhouden, een populatie in tweeën kan worden gesplitst in beestjes met een grote versus beestjes met een kleine bek. Een dier hoeft dus niet noodzakelijk ge-isoleerd te zitten op een eiland om een andere soort te kunnen worden.

Zo zijn er vinken gekomen met dikke bekken, uiterst geschikt om harde noten te kraken, vinken met fijne bekjes die insecten oppikken en vinken met lange dunne bekken om bij nectar van bloemen te kunnen. Er is een vinkensoort die zich wat gedraagt als onze specht, die tegen boomtakken aan hangt maar de techniek ontwikkeld heeft om takjes te gebruiken waarmee ze keverlarven uit een holletje kan wrikken. De zeldzaamste en dus ook meest bedreigde vink heeft het ongeluk gehad zich aan te passen aan een van de meest bedreigde biotopen ter wereld: het man-grovewoud. Omdat dat op steeds meer plaatsen verdwijnt, moet ook de vink er stilaan aan geloven.

Tenzij ze zich zou kunnen aanpassen aan de veranderingen, en erin zou slagen een nieuwe niche te vinden in de biotoop van een andere vink.

Wetenschappers zijn de biologie van de vinkenbek ondertussen op een ander niveau aan het onderzoeken: het anatomische en het genetische. De eerste genen die voor bekvorming instaan, zijn ontdekt, en worden nu vergeleken in functie van het evolutieverhaal.

Het is evident dat de bekken van de diverse vinkensoorten een verschillende spierkracht nodig hebben om ze te laten functioneren. Ook de vorm van de vleugels kan met de bek in verband staan: diertjes met een zwaardere bek en kop hebben meer kracht nodig om op tijd weg te komen als ze door een aanvaller geviseerd worden. Een voordeel in de voedselgaring kan een nadeel in de persoonlijke veiligheid worden.

Om die complexe interacties te kunnen bestuderen hadden Bieke Vanhooydonck en haar collega’s onder meer enkele dode vinken nodig. Maar ze kregen geen vergunning om zelfs maar twee vinkjes te vangen en te dissecteren – hoewel sommige soorten echt niet zeldzaam zijn; ze zijn op de eilanden wat spreeuwen bij ons zijn. Gelukkig zijn veel wetenschappers creatieve geesten, dus bedachten ze een creatieve oplossing: misschien zou er af en toe een vinkje doodgereden worden op de snelweg die het Galapagoseiland Santa Cruz doorkruist.

Vanhooydonck kreeg een vergunning om naar verkeersslachtoffers te gaan zoeken, afgeleverd met een smalend lachje, want niemand had het gevoel dat ze daar veel succes mee zou hebben. Ze trok op pad, wandelde dagenlang langs de weg, en vond tot haar verbazing veel vinken, dode vinken, van verschillende soorten. De autoriteiten van het Nationaal Park Galapagos, waar de weg dwars doorheen loopt, waren stomverbaasd. Niemand had ooit durven te denken dat er zoveel vinken werden doodgereden. Er kwamen maatregelen om het probleem in te dijken, snelheidscontroles, verkeersdrempels, borden die waarschuwen voor overstekende vogels.

Bieke Vanhooydonck had niet alleen genoeg beestjes gevonden voor haar onderzoek, maar een nieuwe bedreiging voor de natuur van de Galapagos blootgelegd. Hoewel er discussie is over de vraag of verkeersslachtoffer zijn op de Galapagos voldoende druk op een populatie kan leggen om een soort te bedreigen. Er zijn gelukkig niet zo geweldig veel wegen op de eilanden, en het zijn alleen de diertjes langs de weg die gevaar lopen. De kans dat een vinkensoort in de vernieling wordt gereden, lijkt dus niet zo groot.

De laksheid is ondertussen in de controles geslopen. De borden en verkeersdrempels zijn er nog wel, maar de snelheidscontroles zijn afgeschaft. De vooruitsnellende mens mag niets in de weg worden gelegd.

DOOR DIRK DRAULANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content