‘De meeste terechtgestelden werden voorgoed uit de geschiedenis geschoten’

12 april 1947 Executie van Fernand Wyss, de beul van Breendonk. © (c) Kazerne Dossin

Na de Tweede Wereldoorlog belandden in ons land 241 burgers voor het vuurpeloton. Het finale 242e salvo was in 1950 voor een Duitse officier. Historicus Mathieu Vanhaelewyn bracht de executies nauwgezet in kaart. ‘Zowat alle kranten schreven over de veroordeelden als “beestmenschen”, “beulen” en “monsters”.’

Tussen 1944 en 1950 werden in België op bevel van militaire rechtbanken 242 mannen en vrouwen geëxecuteerd. Het allerlaatste salvo op 9 augustus 1950 was bestemd voor de Duitse kampcommandant van Breendonk. Daarna zou de doodstraf tot 1996 nog vaak worden uitgesproken, maar ze werd nooit meer voltrokken. In zijn boek De laatste salvo’s reconstrueert historicus en auteur Mathieu Vanhaelewyn (34) de 242 laatste, veelal vergeten executies. ‘De doodstraf is in ons land precies twintig jaar geleden afgeschaft’, zegt hij. ‘Internationaal speelt België een voortrekkersrol in de strijd tegen de doodstraf, alleen is het jammer dat het tot 10 juli 1996 moest duren voordat ze ook officieel bij het oud vuil werd gezet. Andere landen keken ons daarvoor jarenlang met de nek aan. In 1983 ondertekenden de lidstaten van de Raad van Europa het protocol over de afschaffing van de doodstraf. België tekende mee, maar omdat de doodstraf nog in ons strafrecht stond, konden we het protocol niet ratificeren. In 1990 wilde Brazilië de gangster Patrick Haemers pas uitleveren na de belofte van de Belgische minister van Justitie dat de man niet ter dood gebracht zou worden.’

België was dan wel laat met de afschaffing, het was lange tijd een van de weinige Europese landen waar terechtstellingen taboe waren. ‘Sinds de Belgische onafhankelijkheid in 1830 zijn hier in vredestijd “maar” 55 mensen ter dood gebracht’, zegt Vanhaelewyn. ‘Die vonnissen werden in de periode van 1830 tot 1863 allemaal voltrokken met de guillotine. Daarna rolden er geen koppen meer. De liberaal Jules Bara werd in 1865 minister van Justitie onder Leopold II. Hij zette stelselmatig doodstraffen om in levenslange dwangarbeid – later werd dat levenslang. Jarenlang was er dus niet meteen een aanleiding om een antidoodstrafbeweging de wind in de zeilen te geven.’

In oorlogstijd werden doodvonnissen wel voltrokken?

MATHIEU VANHAELEWYN: In de Eerste Wereldoorlog belandden vier Belgische burgers en vier Duitsers door doodvonnissen van de krijgsraden voor het vuurpeloton. Daarnaast kregen elf Belgische militairen de kogel voor desertie en andere vergrijpen. Een twaalfde soldaat, de 26-jarige onderofficier Emiel Verfaille, kwam niet voor het vuurpeloton, maar werd in januari 1918 uitzonderlijk veroordeeld tot de guillotine. Hij had tijdens zijn dienst aan het front een meisje bezwangerd. Hij beloofde een ander meisje dat hij met haar zou trouwen en zijn zwangere vriendin moest daarom verdwijnen. Hij vermoordde haar en kreeg daarvoor de doodstraf.

Koning Leopold II was er prat op gegaan dat er onder zijn bewind geen enkele doodstraf was uitgevoerd in België, maar zijn opvolger Albert I verwierp Verfailles genadeverzoek. Hij vond dat de man geen recht had op een beschut verblijf in een cel terwijl zijn wapenbroeders aan het front vochten. Alleen: er was in het hele land geen werkende guillotine meer te vinden. De Franse regering was zo vriendelijk om vanuit Rijsel per trein een guillotine naar Veurne te sturen, samen met de beruchte Franse staatsbeul Anatole Deibler. Verfaille kreeg zo de bedenkelijke eer om de laatste man in België te zijn die door de guillotine aan zijn einde kwam.

Hoeveel mensen werden er meteen na de Eerste Wereldoorlog ter dood veroordeeld?

VANHAELEWYN: De bestraffing van de activisten bleef al bij al binnen de perken. Doodstraffen werden niet uitgevoerd. Voor wie niet gevlucht was, werd de straf omgezet tot levenslang. Albert I was nog altijd koning en hij was voorstander van de doodstraf, maar de socialistische justitieminister Emile Vandervelde ging daar lijnrecht tegenin. De activist August Borms werd in 1919 tot de doodstraf veroordeeld. Zijn straf werd omgezet in levenslang, en hij zat in de cel tot begin 1929. In die periode groeide hij uit tot een symbool van de Vlaams-nationalisten. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij opnieuw ter dood veroordeeld, en in 1946 werd hij geëxecuteerd, waarna zijn martelaarstatus nog groter werd.

Na de Tweede Wereldoorlog werden doodvonnissen dus wel voltrokken?

VANHAELEWYN: In die periode werden 2940 doodvonnissen uitgesproken, waarvan er 242 werden uitgevoerd. Er zijn dus veel meer doodvonnissen omgezet naar een andere straf. Daar komt bij dat sommige veroordeelden verscheidene doodvonnissen kregen. Militaire rechtbanken spraken 1247 doodstraffen op tegenspraak uit, dat wil zeggen dat de beschuldigde op de zitting aanwezig was, en 1693 bij verstek. De 242 geëxecuteerden waren op één na allemaal burgers. De allerlaatste die begin augustus 1950 de kogel kreeg, was een Duitse militair: Philipp Schmitt, de commandant van het kamp van Breendonk. Hij werd veroordeeld voor oorlogsmisdaden, de anderen kregen de doodstraf voor ‘misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van de staat’, zoals: propaganda voor de vijand voeren, verklikking of de wapens opnemen tegen België. De besluitwetten die zulke misdrijven bestraften, werden tijdens de oorlogsjaren door de regering in ballingschap in Londen zwaar verstrengd.

Omdat ze vond dat er na de Eerste Wereldoorlog te laks was opgetreden tegen het activisme van de Vlaamse Beweging?

VANHAELEWYN: Dat speelde zeker mee. Maar het ging niet alleen over het activisme van Vlaams-nationalisten, want in Franstalig België werd ook gecollaboreerd door onder anderen de rexisten van Léon Degrelle. 56 procent van de terechtgestelden waren Franstaligen.

Veel radicaal-rechtse Vlaams-nationalisten beschouwen de terdoodveroordelingen van toen nog altijd als een wraakactie van de Belgische staat.

VANHAELEWYN: In de ogen van het publiek was het zeker een soort wraakactie, maar geen anti-Vlaamse. In Vlaams-nationalistische kringen werd het lang zo voorgesteld, al komt de laatste jaren de klad erin. Elk jaar is er nog een August Borms-herdenking op zijn begraafplaats in Merksem, met jongens en meisjes van het VNJ in uniform. Maar de belangstelling kalft zienderogen af.

De figuren naar wie Vlaams-nationalisten altijd verwijzen, zijn Irma Laplasse, August Borms, de burgemeester van Ronse Leo Vindevogel, en oostfrontstrijder Stefaan Laureys, die model stond voor het personage Jan Gillis in Gerard Walschaps roman Zwart en Wit. Zij worden steevast opgevoerd als ‘repressieslachtoffers’, krijgen een martelaarsrol toebedeeld, en staan meteen ook symbool voor alle 242 geëxecuteerden. In dat discours gaat het nooit over de beulen van Breendonk of over de Belgische medewerkers van de Gestapo van Dinant.

Het gaat nooit over terdoodveroordeelden met veel bloed aan hun handen?

VANHAELEWYN: Meestal niet. Al kleefde er bloed aan de handen van de overgrote meerderheid van de veroordeelden. Ze hadden niet altijd zelf de trekker overgehaald, maar ze stelden vaak daden of ondernamen acties die anderen het leven kostten. Dat gold zelfs voor de omstreden Irma Swertvaeger. Pas jaren na haar terechtstelling op 30 mei 1945 zou ze bekend worden als Irma Laplasse, met de familienaam van haar man Henri, die bij het VNV zat.

Op 8 september 1944 vertrokken de Duitse soldaten uit Oostduinkerke, waar de familie Laplasse woonde. De Duitsers trokken zich terug in een nabijgelegen kustbatterij. De bevrijding was op til, en leden van het verzet paradeerden door de straten met een aantal Duitse soldaten die zich hadden overgegeven en een paar opgepakte collaborateurs. Irma Swertvaegers zoon Fred kon het niet laten om de weerstanders een venijnige opmerking toe te slingeren, waarna de verzetslui ook hem oppakten. Moeder Irma ging meteen klagen bij de Duitsers in de kustbatterij. Dezelfde dag nog werden zeven verzetslui tijdens een strafexpeditie gedood. Later trokken Irma’s verdedigers in twijfel dat ze een verklikster was: ‘Ze liet haar moederhart spreken.’ In het dagboek dat ze bijhield toen ze in afwachting van haar terechtstelling gevangen zat, noemt ze die zeven doden ‘een spijtig toeval’. Ze schrijft dat de Duitsers tijdens een patrouille in een gevecht verwikkeld raakten met het verzet. In 1970 nam wijlen Karel Van Isacker, jezuïet en historicus, die these van haar over in zijn boek Irma Laplasse, stukken voor een dossier. Van Isacker heeft jaren geijverd voor een herziening van het proces-Laplasse. Dat is er in 1995 ook gekomen, alleen werd ze toen opnieuw schuldig bevonden aan verklikking. In plaats van de doodstraf kreeg ze wel postuum levenslang. Tot de dag van vandaag blijft het een moeilijk dossier. Het staat vast dat het gezin Laplasse in de collaboratie zat. Al lang vóór die bewuste achtste september werden ze door de rest van het dorp met de nek aangekeken. Maar ik geloof niet dat haar klacht bij de Duitsers gedreven was door ideologie, wel door bezorgdheid over het lot van haar zoon. Ze werd heel vroeg na de bevrijding geëxecuteerd; op dat moment zaten de andere leden van het gezin ook gevangen. In de kranten stond een klein berichtje: ‘Vrouw gefusilleerd in Brugge’, waarna het snel stil werd rond Irma Swertvaeger. Tot dat hele verhaal in de jaren zeventig werd opgerakeld en ze uitgroeide tot een symbool.

Hoeveel vrouwen zijn er in totaal geëxecuteerd?

VANHAELEWYN: Vier. Irma Swertvaeger op 30 mei 1945, Maria Huygens op 21 juni 1945, Lucrèce Vanbillemont op 9 februari 1946 en Florentina Giralt op 4 juni 1949. Huygens en Vanbillemont waren nog heel jong. Ze werden verliefd op de foute man, bezorgden hem informatie en werden na de oorlog terechtgesteld voor verklikking. Giralt was een van de laatste geëxecuteerden. Ze was de minnares van Prosper Dezitter, die op 17 september 1948 ook voor het vuurpeloton eindigde. Tijdens de bezetting hadden ze in opdracht van de Duitsers en in ruil voor flink wat geld geïnfiltreerd in weerstandsnetwerken, waar ze zich voordeden als leden van de Belgische Staatsveiligheid. Ze zouden aan de basis hebben gelegen van honderden arrestaties van verzetslui. Tussen ’46 en ’49 leken de verschillende ministers van Justitie vrouwelijke terdoodveroordeelden te ontzien. De katholiek Paul Struye was van 1947 tot 1948 minister van Justitie en voerde een beleid met meer aandacht voor heropvoeding en re-integratie van veroordeelden. Na verloop van tijd speelde dat onmiskenbaar in het voordeel van de veroordeelde vrouwen.

Voor vergelijkbare feiten kregen sommige collaborateurs de kogel, anderen levenslang en nog anderen een veel mildere straf?

VANHAELEWYN: Veel hing af van het tijdstip waarop je veroordeeld werd, maar ook van de plaats waar je je bevond. Socioloog Luc Huyse heeft die vaak ongenuanceerde rechtspraak uitvoerig beschreven in zijn boek Onverwerkt verleden. Maar vanaf 1946 vlakten de opeenvolgende justitieministers de strenge rechtspraak af met genademaatregelen.

Hoe werden mensen terechtgesteld?

VANHAELEWYN: Ze werden veroordeeld door de Krijgsraad, konden in beroep gaan bij het Krijgshof en konden in allerlaatste instantie terecht bij het Hof van Cassatie. Militaire rechtbanken oordeelden dus over burgers. Het vuurpeloton bestond uit twaalf rijkswachters. De veroordeelde werd altijd met het gezicht naar de executiepaal gezet. Hij werd zo vastgebonden dat hij na het dodelijke salvo niet op de grond zakte, maar rechtop aan de paal bleef vasthangen.

Het gezicht naar de paal was bedoeld als extra vernedering?

VANHAELEWYN: Zo schreven de kranten er in die tijd toch over. Vaak werd op de rug ter hoogte van het hart ook een schietschijf gekleefd. In het vuurpeloton had altijd één rijkswachter zonder het zelf te weten een losse flodder in het geweer. Ik heb een fotoreeks teruggevonden van de terechtstelling op 12 april 1947 van Fernand Wyss, het boegbeeld van de beulen van Breendonk. Wyss werd op het terrein van een oude militaire bakkerij ergens in Antwerpen terechtgesteld. Het lijkt een duinenlandschap. Het publiek was massaal opgekomen en politieagenten met witte helmen zorgden voor de openbare orde. Op de foto’s zie je rond Wyss advocaten, raadsheren, wetsdokters en een aalmoezenier in vol ornaat. Ik vind dat zeer vreemde, grimmige foto’s die verslag brengen van het ombrengen van een menselijk wezen. Zowat alle kranten schreven over de veroordeelden als ‘beestmenschen’, ‘beulen’ en ‘monsters’.

Waren het altijd publieke terechtstellingen?

VANHAELEWYN: Dat moest zo volgens het strafwetboek. Misschien wilde de overheid daarmee een voorbeeld stellen, maar wat zeker ook meespeelde, is dat ze de terechtstellingen niet in het verborgene wilde laten plaatsvinden. Enkele parlementsleden pleitten vergeefs voor een wet op executies zonder publiek, vanwege het rumoerige gedrag van sommige toeschouwers en de berichtgeving in de pers. Er werd soms geapplaudisseerd of geroepen, vandaar. Op 7 mei 1945 werden vader en zoon Lampaert bijvoorbeeld geëxecuteerd op het binnenplein van de Gentse gevangenis De Nieuwewandeling. Ze waren actief geweest bij de Algemeene SS-Vlaanderen. Vanuit de ene vleugel van de gevangenis scandeerden de ‘gewone’ gevangenen: ‘Landverraders! Ter dood!’ Vanuit een andere vleugel riepen de politieke gevangenen naar de rijkswachters van het vuurpeloton: ‘Moordenaars!’ De directeur van de gevangenis besliste toen om executies naar een andere, minder centraal gelegen openbare plek in Gent te verhuizen.

Niet op het marktplein?

VANHAELEWYN: Nee, op de militaire schietbaan De Sterre aan de De Pintelaan. Pas in de jaren vijftig werden de executiepalen daar weggehaald. De geëxecuteerden werden bijna meteen na het voltrekken van het vonnis in een kist gelegd en anoniem begraven. Sommige families kregen achteraf de toestemming om hun geliefden te herbegraven. August Borms, Irma Laplasse en Leo Vindevogel hebben zo een eigen graf gekregen. Maar de meesten werden gewoon uit de geschiedenis geschoten.

Waren er in die tijd stemmen te horen tegen de doodstraf?

VANHAELEWYN: Er waren zeker tegenstanders van de doodstraf, al leefde ook bij hen het gevoel dat er na de collaboratie niet echt een alternatief was. Tot juni 1949 zat België officieel in een oorlogssituatie.

In Nederland, daarentegen, richtten gereformeerden, socialisten én verzetslui in ’45 bijna meteen een Landelijk Comité van Actie tegen de Doodstraf op. De dichteres Henriëtte Roland Holst was hun boegbeeld. In hun publicaties drukten ze hun walging uit over de reacties van het publiek bij terechtstellingen. Ze vonden de doodstraf ‘een weg terug’. Uiteindelijk werden in Nederland ‘maar’ veertig mensen geëxecuteerd.

DOOR JAN STEVENS

In 1918 leverde Frankrijk per trein een guillotine en een beul voor de executie van soldaat Emiel Verfaille.

Twee vrouwen werden verliefd op de foute man, bezorgden hem informatie en werden na de oorlog terechtgesteld voor verklikking.

De veroordeelde werd met het gezicht naar de executiepaal gezet, vaak met een schietschijf op de rug, ter hoogte van het hart.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content