DE MAN DIE ALTIJD TE LAAT KWAM

LUC HUYSE: 'Partijen zullen zichzelf moeten heruitvinden. Anders zijn ze gedoemd om te verdwijnen.' © Bob Van Mol

De Leuvense universiteit viert de 80e verjaardag van socioloog Luc Huyse met een website met daarop (bijna) al zijn geschriften. Knack selecteert zijn belangrijkste boeken.

Een jongen van 80: het is nog altijd de eerste indruk die je krijgt bij het zien en horen van Luc Huyse. Het spreken en schrijven verloopt misschien nóg bedachtzamer dan vroeger, maar Huyse blijft in zijn hart een kerel uit de jaren zestig. Geen luide contestant, zoals de generatie van de soixante-huitards die kort na hem kwam, maar een kritische onderzoeker van de wereld – niet alleen van de actualiteit en de waan van de dag, maar vooral van de politiek en de samenleving als ‘sociologisch systeem’. Mark Elchardus, zijn negen jaar jongere alter ego, doet dat ook – maar dan zijn we in Vlaanderen zowat uitgepraat.

Huyse was een klassiek voorbeeld van een socioloog, een man geschoold in de studie van de samenleving, die zich met zwier en deskundigheid mengde in heel concrete debatten over het politieke bestel, het gerecht, de journalistiek, de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Toch relativeert hij zijn rol en die van zijn vakgenoten. ‘Sociologen komen altijd te laat’, schreef hij in het voorwoord van zijn verzamelbundel Over politiek (2003). ‘Op het moment dat zij een verschijnsel van een label voorzien, is het vaak al op weg om te verdwijnen. Dat is zeker het geval met de literatuur over de verzuiling.’ Als Luc Huyse ergens vooruitliep, dan is het wel met zijn analyses van de verzuiling en de verwikkelingen en mogelijk de ondergang van het bestaande politieke bestel.

Luc Huyse heeft zijn hele lange leven geschreven. Zijn oudste bijdrage op de lustrumwebsite is een stuk in een herdenkingsboek voor het Sint-Amandscollege van Kortrijk. Het heet Het leven wenkt. ‘Voor mij ligt het leven, als een smalle weg tussen de stille dennen, het liefst doorgroefd met een oud onduidelijk karrenspoor.’ Het is het begin van een eindeloze rij boeken, academische artikels en opiniestukken. Knack selecteerde er negen. Noem het: de essentiële Huyse-reader.

1. Passiviteit, pacificatie en verzuiling in de Belgische politiek (1970) en De gewapende vrede (1980)

Toen Luc Huyse in 1962 assistent aan de KU Leuven werd, zag het universitaire landschap er helemaal anders uit dan vandaag. ‘Leuven-Vlaams’ zou nog op zich laten wachten tot het eind van het decennium, en er was nog geen volwaardige faculteit politieke en sociale wetenschappen – dat was nog een onderdeel van de faculteit economie. Als jonge vorser trok hij naar Oxford en Harvard, en daar leerde hij zijn ware roeping kennen: de studie van de political science.

Evident was het niet. De (politieke) opdrachtgevers van de jonge socioloog hadden hem een onderwerp aangepraat voor zijn doctoraat. Huyse moest de politieke onverschilligheid van de burger onderzoeken. De uitkomst van het onderzoek stond voor de subsidieverstrekker zo goed als vast: de apathie voor de politiek was een soort welvaartsziekte van de bevolking. Die had het materieel veel te goed, en ze was ook nog eens gemakzuchtig geworden door al dat tv-kijken.

Tijdens zijn onderzoek leerde Huyse echter het werk kennen van de Amerikaanse Nederlander Arend Lijphart. In 1968 had Lijphart een baanbrekende studie gepubliceerd: Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek. Hij ontwikkelde daarin de stelling dat in kleine, sterk verzuilde landen de politieke elite niet anders kan dan via compromissen besturen, met alle gevolgen van dien. Vanuit dat inzicht vroeg Huyse aan zijn opdrachtgevers of hij het onderzoeksperspectief mocht omdraaien: mensen raken hun interesse in de politiek kwijt juist omdát de politieke elite via een spel van onderhandelingen en akkoorden mogelijke conflicten zo veel mogelijk tracht te ontmijnen. Dat speelt zich ver boven de hoofden van de kiezer af, en die vervreemdt van de politiek. Nee, daarvoor kon geen extra geld worden vrijgemaakt, klonk het. Huyse moest doorbijten om zijn doctoraat af te krijgen. In 1970 verschenen zijn bevindingen in boekvorm. Al van bij de titel (Passiviteit, pacificatie en verzuiling in de Belgische politiek) maakt de jonge Leuvense vorser duidelijk dat hij schatplichtig is aan Lijphart. En tussen haakjes: de auteur noemt zich nog ‘Lucien Huyse’.

In 1980 staat het kortere ‘Luc Huyse’ op de cover van De gewapende vrede, een boekje waarin hij bevindingen uit zijn doctoraat populariseert. De naoorlogse politieke geschiedenis wordt erin beschreven als een voortdurende serie compromissen en akkoorden tussen partijen, taal- en belangengroepen. Huyse zag toen al dat het model dat hij beschreef op barsten stond. De strakke levensbeschouwelijke verzuiling van de jaren zestig en vroege jaren zeventig brokkelde zienderogen af, en door de dynamiek van opeenvolgende maar nog niet voltooide staatshervormingen was het onduidelijk hoe Franstaligen en Vlamingen zouden omspringen met het immer aanwezige communautaire dynamiet. In zijn laatste herwerkte versie (2003) schrijft Huyse profetisch: ‘Het is de vraag of de spelers in staat zullen zijn de essentie van de consensuspolitiek te bewaren, dan wel of sommigen de economische crisis zullen gebruiken om eenzijdig geheel nieuwe spelregels te ontwerpen.’ Dat debat wordt vandaag gevoerd, met sociale partners die willen wegen op het beleid en regeringspartijen die dat vooral proberen te verhinderen.

2. De nieuwe maand (1971-1992)

Als jonge katholieke West-Vlaming (uit Heule bij Kortrijk) was het bijna vanzelfsprekend dat Huyse voor de Leuvense universiteit koos. Daar trad hij toe tot Universitas, een select gezelschap van progressieve katholieke studenten die door hun mentor, priester-filosoof Albert Dondeyne, werden gestimuleerd om vanuit hun geloof met open blik naar de wereld te kijken. Huyse trad ook toe tot de CVP-Jongeren. Het waren de beruchte jaren van het ‘progressieve’ Wonderbureau, met de latere premiers Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene als bekendste leden. Martens wilde Huyse graag bij dat gezelschap. ‘Als ik mijn zin mag blijven doen’, antwoordde Huyse. Hij kreeg per kerende een antwoord van Martens: ‘Dan hoeft het niet.’

Toch bleef Huyse on speaking terms met Martens en co. Hij werd geconsulteerd voor en schreef mee aan manifesten over progressieve frontvorming, en over de integratie van het katholieke onderwijs met het toenmalige rijksonderwijs in pluralistische scholen. Het standpunt zette de hele christelijke zuil in rep en roer.

Huyse, Martens, Dehaene en een aantal geestesgenoten kunnen hun progressief-zuiloverstijgende initiatief verderzetten in het tijdschrift De nieuwe maand. Huyse zou er hoofdredacteur van worden, en was een onvermoeibaar schrijver. Samen met Dehaene schreef hij in 1973 mee aan Machtsgroepen in de samenleving, een Davidsfondsuitgave. Huyse vond dat de partijen hun oude gewaden moesten afleggen, de latere premier sprak hem niet tegen. Maar zijn kritiek op de particratie tastte wel zijn positie aan. In 1974 liet cultuurminister Rika De Backer-Van Ocken in een brief aan de BRT weten dat de nieuwsredactie beter geen aandacht zou schenken aan de geschriften van Huyse: hij verdedigde stellingen die de CVP-top niet zinde. Ook door De Standaard werd Huyse systematisch genegeerd. ‘Wij krijgen De nieuwe maand toegestuurd’, liet een hoofdredacteur van de krant hem weten. ‘Maar dat tijdschrift ligt gemiddeld dertien seconden op onze redactie. Zo lang duurt het voor het in de vuilnisbak belandt.’

Huyse ging praten met de Leuvense socialist Louis Tobback over meer samenwerking (ook SP-voorzitter Karel Van Miert maakte deel uit van de equipe van De nieuwe maand), maar echt hartelijk waren die contacten niet. ‘Zo ging dat toen’, vertelt Huyse aan Knack. ‘Ook als je je oude zuil achter je liet, was je nog altijd niet welkom bij je nieuwe vrienden.’ Mettertijd werd hij politiek dakloos, zij het van blijvend progressieve signatuur.

3. In de buitenbaan (1976)

Hoewel dit boek een ‘zij-uitstapje’ is van Luc Huyse, is In de buitenbaan misschien zijn beste boek, en tot vandaag eigenlijk zijn meest urgente. De ondertitel zegt waarover het gaat: Arbeiderskinderen, universitair onderwijs en sociale ongelijkheid. Huyse, een zoon van een arbeider en een poetsvrouw, had in 1960 zijn licentiaatsverhandeling geschreven over de democratisering van het onderwijs. Daarvoor had hij een tachtigtal kinderen uit arbeidersgezinnen ondervraagd over hun universitaire studiekeuze, wat toen nog een ongebruikelijke stap was.

De prille democratisering was toen een actueel maatschappelijk en politiek project. Het begon bij politici en sociaaleconomische beslissers te dagen dat hersens heel belangrijke (economische) grondstoffen zijn, en zich maximaal moeten kunnen ontwikkelen. Een betere toegang tot hoger onderwijs kwam hoog op de politieke agenda te staan. Er groeide een politieke consensus om op z’n minst de financiële drempels van de universiteit weg te werken. Het onderzoek van Huyse paste daarin, en was hip voor zijn tijd.

Vijftien jaar later doet Huyse die oude enquête opnieuw over. Hij vraagt de arbeiderskinderen uit zijn licentiaatsverhandeling hoe ze het er in hun studie en beroepsleven hebben afgebracht. De ontnuchtering is groot. Vandaar de titel, In de buitenbaan. Ze lopen dezelfde race als kinderen van betere afkomst, maar ze vertrekken vanuit een ongunstige positie. Die handicap dragen ze de hele ratrace mee, van hun studie tot hun beroepsleven. Natuurlijk zijn er individuen die de kansen grijpen, zoals dat heet, maar daar gaat het een socioloog eigenlijk niet om. In een puntig betoog vraagt Huyse zich af of dat dan hét ideaal moet zijn voor een sociaal beleid: wie er slim genoeg voor is, hard werkt en wat geluk kent, kan ook rijk worden? Op die manier wordt democratisering een lift voor individuen met talent en ondernemingszin, maar heeft het weinig of geen effecten op de emancipatie van de hele arbeidersklasse.

Het is de analyse van een discours over gelijke kansen. Veertig jaar later zie je opvallende parallellen met het debat over migranten. Met die nuance dat men destijds vond dat het onderwijs zich moest aanpassen (‘democratiseren’) om de arbeiderskinderen betere kansen te geven, en de latere migranten vooral moesten ‘integreren’ en ‘presteren’ om hun kansen zelf te grijpen.

4. Onverwerkt verleden (1991) en Alles gaat voorbij behalve het verleden (2006)

In 1991 besteedt De Standaard ineens wel ruim aandacht aan een werk van Luc Huyse. Onverwerkt verleden is de eerste grondige studie van de repressie, de bestraffing door de Belgische overheid van de collaboratie met nazi-Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Huyse moet heel wat tegenstand overwinnen voor hij aan dat boek kan beginnen. In de Vlaamse Beweging wordt met wantrouwen gekeken naar een ‘linkse prof’ die de repressie niet door de eigen, ‘romantische’ bril bekijkt (met verklaringen zoals ‘het waren Vlaamse idealisten’ tot recent ‘zij hadden hun redenen’), maar wetenschappelijk zal analyseren. Zelfs de linkse flamingant Maurits Coppieters zegt tegen hem: ‘Luc, blijf ervan af.’ Maar Huyse zet door. Hij ontkracht de mythe achter de collaboratie, tot groot ongenoegen van een deel van de Vlaamse Beweging. En het was ook geen jarenlange, systematische schending van de rechtsstaat, zoals de gewezen collaborateurs bleven volhouden. Maar Huyse spreekt de Belgische overheid niet vrij. De repressie was niet gericht tegen Vlaanderen, zegt Huyse, maar het was wél een doelbewuste poging om de Vlaamse Beweging politiek uit te schakelen. Amnestie is geen goede oplossing om het gedane onrecht te keren, schrijft hij, eerherstel is dat wel. Hij roept progressief Vlaanderen op tot redelijkheid en proportionaliteit.

Huyse zal ook de volgende jaren steeds meer geïntrigeerd worden door het gerecht en gerechtigheid. Tijdens de laatste jaren van zijn professionele carrière trekt vooral het buitenland zijn aandacht, en hoe verzoeningsprocessen zich voltrekken in door (staats)geweld ontwrichte samenlevingen. Alles gaat voorbij, behalve het verleden (2006) is een genuanceerde neerslag naar de zoektochten naar gerechtigheid. Die variëren van harde vonnissen en (dood)straffen tot mildere vormen van spijtbetuiging, schulderkenning, boetedoening, en slachtoffers die openstaan voor verzoening en herstel. Tegelijk waarschuwt Huyse dat ook de eis van gerechtigheid altijd ergens eindigt. Hij citeert de Argentijns-Chileense auteur Ariel Dorfman: ‘Hoe houden we het verleden in leven zonder er de gevangene van te zijn? Hoe kunnen we het vergeten zonder het risico te lopen dat het zich in al zijn wandaden herhaalt?’ Die les is ook voor Vlaanderen relevant. Voor de getroffenen van de repressie, maar natuurlijk evenzeer voor iedereen die in dit land de Tweede Wereldoorlog heeft ondergaan, of andere vormen van onrecht.

5. De verzuiling voorbij (1987), De politiek voorbij (1994), De democratie voorbij (2014)

Toen Luc Huyse begin jaren tachtig de laatste hand legde aan De gewapende vrede, voelde hij al dat het Belgische pacificatiemodel op kantelen stond. Dat proces beschrijft hij in drie boeken. De titels verraden een steeds grimmiger visie op het politieke bestel, en zelfs enige wanhoop. In De verzuiling voorbij (1987) legt Huyse nog uit dat de tijd voorbij is waarin de samenleving gesegregeerd was op basis van ideologie en geloof. Maar de zuilen zelf hebben zich aangepast aan de geseculariseerde en ook wel gepolitiseerde samenleving. Ze zijn gemuteerd tot politieke concerns. Die vormen een oligopolie: een klein groepje aanbieders van diensten bezet verschillende maatschappelijke ‘markten’: het onderwijs, de gezondheidszorg, de cultuur, de politieke besluitvorming. Hun leden worden bediend als waren het cliënten, en het cement van de ideologie is vervangen door de lijm van een steeds professionelere dienstverlening. Die politieke concerns vormen een bedreiging voor de democratie, schrijft Huyse: ze ‘bevriezen’ de samenleving, ‘ze zetten de sociale dynamiek gevangen in een gouden kooi van pacten, akkoorden en arrangementen’. En met de regionalisering wordt het er niet beter op: ‘Het Vlaanderen van morgen lijkt nu al op het België van gisteren.’

In De politiek voorbij (1994) wordt het beeld nog somberder. Het boek ontstaat na Zwarte Zondag, de historische verkiezingsdag van 24 november 1991, toen de klassieke partijen kopje-onder gingen en vooral het VB en Rossem (maar ook de groenen) sterker werden. In de Wetstraat wordt ‘de kloof met de burger’ een staande uitdrukking. Ook Huyse stelt vast dat de hele civil society in onmin leeft met het staatsapparaat, van de politici tot het gerechtelijk apparaat. Dat komt, zo legt hij uit, omdat politici nog wel doen alsof ze het land besturen en de maatschappij richten, terwijl hun macht en invloed marginaler worden. Politieke concerns, die de burger als het ware knevelen en in alle aspecten van zijn leven sturen, zijn niet meer aan zet. ‘Dat de politieke concentratie van macht vervangen wordt door een mozaïek van machthebbers, brengt de burgers in verwarring. Wie moet bij falen geblameerd worden? Momenteel richt de wrevel zich nog hoofdzakelijk op de politici, mede omdat zij zelf de schimmen van het verleden in leven houden.’ En dat leidt tot cynisme. Vandaar zijn pleidooi voor een nieuwe, zorgvuldiger omgang tussen burgers en politiek. Politici moeten zich verantwoorden, en niet alleen bij verkiezingen. Burgers moeten in staat worden gesteld om een tegenmacht te vormen. En dat is een taak voor… het middenveld. Het was Mark Elchardus die als eerste de zuilen (die Huyse in zijn vorige boek oneigenlijke machtscentra noemde en dus te bestrijden vond) positief herwaardeerde door de vakbonden, de ziekenfondsen, de milieubeweging en sociale netwerken een warmere naam te geven: het middenveld. Huyse omarmt die benadering: voortaan speelt ook het middenveld een cruciale rol in het politieke spel, vooral omdat het de rol op zich kan nemen van ’tegenmacht’.

Het mocht niet zijn. Huyse wordt nog pessimistischer – in 2014 is zelfs de hele democratie voorbij. Dat jaar stelt de auteur het failliet van het politieke bestel vast. De klassieke ménage à trois tussen politiek, economie en samenleving werkt niet meer: ‘De opdringerigheid van de economie en de vermarkting van de politiek hebben deze driehoeksverhouding uit balans gebracht, en de democratie is het grootste slachtoffer.’ Tegelijk stelt de socioloog die dertig jaar voordien nog stormliep tegen de zuilen als ‘politieke concerns’, nu bezorgd vast dat het middenveld zijn rol niet meer naar behoren opneemt. Dat komt door ‘de aanhoudende flirt met het marktdenken’, waardoor de band tussen de sociale organisaties en hun achterban losser wordt. Zeker de grote middenveldorganisaties nestelen zich graag in hun rol van ‘onderaannemers van de politiek’. In plaats van de overheid beheren de vakbonden en de ziekenfondsen nu de werkloosheidsverzekering en de gezondheidszorg. Ze leveren de staf van kabinetten en schrijven mee aan wetten en regelgeving. In plaats van de burgers te verenigen en een stem te geven, horen ze bij het apparaat dat de mensen de rug toekeren. Het middenveld heeft zich vastgeklikt aan een politiek systeem dat zijn legitimiteit heeft verloren.

Die lijn trekt Huyse door in zijn jongste essay, dat sinds vorige week online beschikbaar is: Red de verkiezingen. Het is een cri de coeur van een bijna tachtigjarige waarnemer: we gaan straks weer politici verkiezen die het eigenlijk niet voor het zeggen hebben. Dat gebeurt via campagnes die meer gericht zijn op marketing dan op politiek debat, en dat in een sfeer van chronische verkiezingskoorts. Zo zijn verkiezingen niet meer de hoogmis van de democratie die ze eigenlijk zouden moeten zijn, maar verhinderen ze zelfs dat de regeringen toekomen aan goed beleid. Huyse wordt bijna emotioneel wanneer hij het heeft over de oorlog die de Vlaamse regering-Bourgeois en de federale regering-Michel voeren tegen tegenstemmen in de publieke opinie, de ambtenarij en het middenveld. ‘Terwijl in een democratie macht slechts legitiem is als ze gepaard gaat met tegenmacht.’

Partijen zullen zichzelf dus moeten heruitvinden, besluit Huyse. Anders zijn ze gedoemd te verdwijnen – kijk maar hoe Donald Trump en Geert Wilders het zonder klassieke partijen doen. Hij hoopt dat de commotie rond de politieke mandatarissen bij intercommunales Publipar en Publifin eindelijk het einde inluidt van een kiessysteem dat leidt tot ‘zelfbediening, in de zoektocht naar macht’. Huyse vindt dat van wezenlijk belang, zeker in een politieke context waarin de burger steeds kritischer en autonomer optreedt, en hij zonder georganiseerd middenveld in z’n eentje tegenmacht probeert te spelen. ‘Geen goed bestuur zonder goed fatsoen. Dat is de les van het verleden.’ Zeg dat Luc Huyse het geschreven heeft.

Luc Huyses integrale oeuvre vindt u op www.luchuyse.be. De meeste werken zijn er al op te vinden, en waar kan wordt er nog aangevuld.

Door WALTER PAULI

ZIJN JONGSTE ESSAY is een cri de coeur: we gaan straks weer politici verkiezen die het eigenlijk niet voor het zeggen hebben.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content