‘Duurzaam ondernemen’ – door al die newspeak is de term intussen aangevreten als een oude Lada. Maar hoe dóé je dat als ondernemer? Hoe run je een bedrijf met idealen, zonder naïef te zijn? Michaël Bremans, ceo van de was- en schoonmaak-middelenproducent Ecover, schreef er een boek over: Eco-logica. Een voorpublicatie.

Soms moeten we ons verantwoorden tegenover mensen uit de ecologische wereld: natuurliefhebbers, de groene beweging, ecologisten.

Een mooi voorbeeld daarvan is het thema ’tests op dieren’. Het is een heel gevoelig onderwerp, waarvoor wij groot respect en nog grotere terughoudendheid betonen. Mensen die ecologisch bewust willen leven, doen dat doorgaans met overtuiging. Ze willen iets doen voor de planeet, voor de natuur, voor de bedreigde fauna en flora op onze aardbol. Testen op dieren klinkt hen – terecht – als een vloek in de oren.

Ecover heeft sinds zijn oprichting nooit tests op dieren uitgevoerd of laten uitvoeren. Nooit hebben we dierproeven gebruikt om de veiligheid van onze producten voor de mens aan te tonen. Nooit hebben we gegevens uit dierproeven gebruikt, voor welk doel dan ook.

Het is een bewuste keuze waar we ons steeds aan gehouden hebben – ook als dat in ons nadeel werd uitgelegd. In Denemarken is het bijvoorbeeld verplicht om de veiligheid van wasproducten te bewijzen via dierproeven. Als je dat niet doet, krijgt je product het label ‘gevaarlijk’. Zo komt het dat in de Deense winkelrekken ‘gevaarlijke’ Ecover-producten staan – die volkomen ecologisch verantwoord zijn – naast ‘veilige’ petrochemische wasproducten die getest zijn op dieren.

We zijn rechtlijnig in deze houding. Principes zijn principes. Voor de goede zaak mag je iets overhebben.

Máár. We willen wel zeker zijn dat onze producten ecologisch verantwoord zijn. We vinden het belangrijk dat het milieueffect van onze producten gemeten wordt.

Watervlooien spelen daar een belangrijke rol in. Watervlooien, daphnia magna, zijn kleine, ongewervelde diertjes. Ze zijn één tot anderhalve millimeter groot, ze hebben geen centraal zenuwstelsel en ze komen overal ter wereld in groten getale voor in de zoetwatersystemen. Ze vormen daar de basis van de voedselpiramide. Daarom is het uiterst belangrijk dat we zeker weten dat de producten en de ingrediënten die uiteindelijk in het water terechtkomen, geen toxisch effect hebben op deze organismen.

Er zijn verschillende manieren om dat te meten. Op de eerste plaats kun je producten testen op algen. Dat is een omslachtige test, met een resultaat dat weinig betrouwbaar is: de accuraatheid van deze proeven bedraagt slechts 40 procent.

Een tweede manier is de test in het laboratorium met watervlooien. Er wordt een bepaalde hoeveelheid van het te testen product aan het water toegevoegd, en na een bepaalde tijd wordt dan opgemeten of er zich immobiele organismen in het water bevinden en zo ja hoeveel. Die test levert een betrouwbaarheid op van 98 procent. Wij maken gebruik van deze test. We willen zeker weten dat onze producten absoluut onschadelijk zijn in de voedselketen. Niet meten is niet weten en dat is voor ons geen optie, want dat zou onverantwoord zijn.

Er is een derde test mogelijk: een test op kleine visjes, maar die doen we niet, daar trekken we de grens. Vissen zijn gewervelde dieren en ze beschikken over een centraal zenuwstelsel. Dat betekent dat ze pijn kunnen voelen. Dat is voor ons een stap te ver.

Eigenlijk komt het altijd opnieuw daarop neer: waar trekken we de grens? Bij elk dilemma wegen we, naar eer en geweten, verschillende keuzemogelijkheden tegen elkaar af, verschillende waarden, verschillende effecten, pas daarna hakken we de knoop door.

Je zou het ecorealisme kunnen noemen: een pragmatische manier om stap voor stap dingen te doen waar iedereen beter van wordt. Een aanpak die dan contrasteert met wat (al te) oneerbiedig weleens ecofundamentalisme wordt genoemd, waarbij ecologie letterlijk ten koste van alles de absolute prioriteit krijgt.

Tests op daphnia magna worden in de EU-regelgeving niet als dierproeven beschouwd. Toch kregen we met onze aanpak een heel scherpe reactie vanuit een hoek waarin we nochtans veel vrienden tellen. The Vegan Society, een Britse organisatie die veganisme (de strenge variant van het vegetarisme) promoot en die opkomt tegen dierproeven, tegen milieuschade en tegen honger in de wereld.

We hebben altijd grote sympathie gehad voor The Vegan So-ciety, en dat bleek wederzijds. Jarenlang hebben we het logo van deze organisatie op onze producten gezet, maar met de test op daphnia magna zaten we duidelijk niet op dezelfde lijn. We respecteren het standpunt, maar we hebben de Britse organisatie toch een uitvoerige brief geschreven waarin we ons standpunt hebben toegelicht.

Sinds dat incident vinden we het intellectueel het eerlijkst dat we op onze producten niet meer het logo ‘niet getest op dieren’ voeren – ook al staan we naar de letter van de wet wel stevig in onze schoenen.

We ontvingen ook brieven van een aantal consumenten over dat onderwerp. De toon was dan boos of verontwaardigd, ze dreigden ermee onze producten niet langer te gebruiken. We hebben hen allemaal persoonlijk een brief geschreven, waarin we onze aanpak verduidelijkten. We hebben hun geschreven dat het testen op een relatief beperkte populatie daphnia magna niet opweegt tegen het risico van triljoenen van deze kleine organismen te doden omdat we het eventuele toxische effect van onze producten niet hebben kunnen meten.

Hebben we ze kunnen overtuigen? Dat weet ik natuurlijk niet. Een aantal van hen zeker wel, we hebben af en toe zelfs verraste reacties teruggekregen.

En de anderen? We kunnen alleen maar hopen dat de misnoegde klanten die hebben afgehaakt, in de toekomst toch blijven kiezen voor ecologisch verantwoorde producten en zich niet alleen laten leiden door het label ‘dierproevenvrij’.

Per slot van rekening is het de wetgever die de dierproeven een wettelijke basis heeft gegeven. Al wie een nieuwe stof ‘in verkeer brengt’ – de producent dus – is namelijk verplicht om de (on)schadelijkheid van die stof te bewijzen, bijvoorbeeld via dierproeven. Vaak worden de tests uitgevoerd op ratten en konijnen, op zoogdieren dus.

De formele doelstelling van de test is de bescherming van de consument. Natuurlijk is dat een lovenswaardig doel, maar er is toch ook een dubbele bodem: zowel de overheid als de producenten willen zich op die manier beschermen tegen mogelijke claims. Aan de kant van de industrie is zelfs een praktijk ontstaan waarbij dierproeven als een soort ‘verzekeringspolis’ worden gehanteerd: ‘getest op dieren’ wordt dan geïnterpreteerd als ‘veilig voor mensen’.

Wat als je geen dierproeven ‘wilt’ uitvoeren? Producenten die daarvoor kiezen, kunnen in theorie opteren voor de zogenoemde in-vitrotests, waarbij onder meer celculturen, weefselculturen en kippeneieren worden gebruikt. Maar daar duikt meteen een ander probleem op: zo’n test moet eerst ‘erkend’ worden als evenwaardig. En dat wil de wetenschappelijke wereld pas doen als er voldoende overeenkomst met dierproeven is. De resultaten moeten liefst voor 95 procent of meer identiek zijn.

Als bonafide producent kom je nu dus tussen schip en wal terecht: de consument en de dierenwelzijnsorganisaties willen niet dat je test op dieren, de overheid eist het.

Omdat wij voor onze ecologische innovaties veel nieuwe grondstoffen gebruiken, waarvan de veiligheid moet worden aangetoond, worden we van twee kanten tegelijk onder vuur genomen.

Dierenrechten- en milieuorganisaties, en sommige veganisten trekken de grens heel scherp. Dierproeven zijn voor hen absoluut taboe. Wij zeggen: als we met dit ingrediënt het milieu vooruit kunnen helpen, dan moeten we er op z’n minst over kunnen nadenken.

MICHAëL BREMANS, ECO-LOGICA, LANNOO, 240 BLZ., 19,95 EURO, ISNB 9789020986266;

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content