Slechts 40 procent van de Vlamingen heeft vertrouwen in de media. Daarom moeten journalisten en mediabedrijven dringend crisisberaad houden.

In praatprogramma’s zie je soms vreemde taferelen. De jongens en meisjes aan de ene zijde van de tafel vallen in een verbale en body language-matige vorm van gedurige aanbidding voor hun primetimegast en krijgen niet genoeg van diens spraakvaardigheid én belangrijkheid. Bert De Graeve over de economische recessie, Brice De Ruyver over de politiehervorming, Jean-Luc Dehaene over de Europese werkelijkheid, Guy Verhofstadt over Europese dromen, Patrik Van Krunkelsven over al de rest. Wanneer de gast écht interessant is, kom je nog best wat te weten en is het gesprek boeiend. Het wordt dan een echt gesprek waarin de gast schittert met haar of zijn kennis en opinie.

Zulke scènes zijn zo zeldzaam dat ze opvallen. Weliswaar hoeven journalisten niet in katzwijm te vallen voor hun gasten, maar ze moeten ze evenmin schofferen. Inderdaad, veel te vaak wordt de gast weggeduwd in het verbale delirium van de interview(st)er, en worden medelijden, misprijzen, verachting of andere waardeoordelen niet eens subtiel in de vragen geweven – en ook al in de steeds groter wordende delen van antwoorden die de redactrices en redacteurs dan gemakshalve ook voor hun rekening nemen. De gast wordt dan decor, voorwendsel voor de proliferatie van de eigen opinie of doctrine van de journalist(e); die ontleent haar of zijn plotse specialisatie vaak aan enkele minuten ‘input’ en ‘briefing’ vanwege de redactionele achterban.

Dat is vreemd, omdat het de partijdige couranten van de 18e en 19e eeuw waren, die de eigen opinie systematisch vooropstelden: daar waren ze zelfs voor opgericht. Sindsdien is er veel water naar de zee gevloeid, werden codes voor goede journalistiek ingevoerd, vonden begrippen zoals objectiviteit of onpartijdigheid hun weg, en werd de algemene opvatting gevestigd dat de universeel aanvaarde minimumnorm toch is dat er altijd een goed onderscheid moet zijn tussen feiten en opinies, tussen de melding van wat er precies is voorgevallen enerzijds en het commentaar daarop anderzijds. Feiten zijn heilig, meningen, opinies, commentaren daarentegen zijn vrij; men stelt er – terecht – weinig eisen aan. Maar bij een interview telt wel de relevante mening van de studiogast, die omwille van haar of zijn kennis of verantwoordelijkheid werd uitgenodigd voor het gesprek.

Bij interviews of studiogesprekken is het derhalve een cruciale opdracht om daar goed mee om te gaan, en de verleiding van vermenging te voorkomen. Dat vergt een diepe overtuiging van het belang van de opinie van de studiogast, en een groot respect voor het vermogen van de kijker of luisteraar om een eigen opinie te vormen.

Men moet een correcte toepassing van zulke standaard door journalisten niet onderschatten, dat is een moeilijke zaak die echt professionalisme vergt en een grote discipline bij de voorbereiding van studio-items en tijdens het interview. Wellicht verklaart dat de zeldzaamheid van goede voorbeelden – die er, gelukkig, ook zijn. Onhebbelijkheden en onbeleefdheden tijdens het interview zijn evenwel al te vaak gemeengoed; zouden redacteurs uitingswijzen van dat allooi verwarren met de methodiek van kritische journalistiek?

Deze omstandigheid kan een van de oorzaken zijn van de vaststelling dat in beginsel goede discussieformats in primetime bij ons maar een paar procent van de kijkers-aandeelhouders weten te bereiken. Kan het de nogal pragmatische wantrouwigheid van de nuchtere Vlaming zijn die de nutteloosheid doet inzien van weer eens een herhaling van de opinie van de jongens en meisjes van de redactie? Zou daarom 60 procent van de Vlamingen verklaren zijn vertrouwen in de media te hebben opgezegd (Ipsos vertrouwensbarometer, maart 2009)?

Die lage vertrouwensindex is problematisch. Immers, per definitie zijn de media dagelijks in direct contact met het grote publiek: hun kijkers, luisteraars en lezers. Hoe kun je dan zo vervreemden van je doelgroep? In weerwil van de frequentie van het contact, neemt het wantrouwen van het publiek niet af. Dat verantwoordt dringend crisisberaad van de journalistieke wereld en mediabedrijven. Zeker wanneer dan ook nog eens de economische omstandigheden tegenzitten, en ook de adverteerders beginnen af te haken, dreigt er zwaar weer voor het gehele businessmodel van de moderne media. Journalisten hebben een sleutelrol in het succes van dat businessmodel; zijn ze zich daarvan voldoende bewust?

Leo Neels doceert mediarecht aan de K.U.Leuven en UAntwerpen.

door Leo Neels

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content