Leen Huet
Leen Huet Leen Huet is schrijfster en bekijkt details in historisch perspectief.

Dromen over vluchten, ontsnappen en verdwijnen, over stilte en een spanningsloze toestand (door iemand met zin voor mystiek het oceanische gevoel genoemd) zijn er altijd. Ze kunnen worden opgewekt door een ring met een camee in de etalage van een juwelier; en op die grote, rode camee is te zien hoe de god Apollo de vluchtende nimf Dafne vastgrijpt en zij meteen verandert in een boom. Soms worden die dromen ook schijnbaar nergens door veroorzaakt; plotseling is er gewoon de herinnering aan een hellende laan met cipressen, aan beelden verscholen tussen het groen, een blote dwerg gezeten op een schildpad. Grint, citroenbomen in houten kuipen, een doolhof waarin meisjes na een examen picknicken en lachen. Eindelijk weer eens door de Bobolituinen wandelen en dan oversteken naar pensione Annalena en daar denken aan de dichter Montale, die onder Mussolini zijn betrekkinkje als bibliothecaris verloor ten voordele van iemand met een fascistische partijkaart. De ene herinnering leidt tot de andere en al snel hoor ik opnieuw iemand zeggen: ‘Onschuld is kwetsend.’ En nu het spoor van die herinneringen volgen en dan een boek schrijven, uitsluitend gewijd aan opkomende gedachten – hoofdstukken tekenen zich al af – maar waarom zou je gedachten nog opschrijven, als je ze toch al hebt?

Brussel, zo bewolkt dat het leek of er een zeildoek over de vijfhoek was gespannen, kwam ertussen met zijn eigen onschuld. Ik hoorde klokgelui. Kere weerom reuske, reuske, kere weerom reuzegom. Voor het eerst hoorde ik het carillon van de Kunstberg. Ik stond aan de verkeerde kant van de straat om het mechaniek in werking te zien, maar dat deerde niet. Die klanken, boven het optrekken van auto’s bij groen licht: wie dat regelde, had het goed voor. Overigens, waarom de waarheid nog ontkennen? Hoe lelijk de Kunstberg ook moge zijn, ik ben gehecht geraakt aan de Koninklijke Biblio- theek. Ondanks die metalen deuren, die hectaren marmer, die liften uit 1968, de verwarrende sloten aan de toiletdeuren. In een duister souterrain stuit je op een houten drukpers die toebehoorde aan Félicien Rops. Wanneer je boeken uit het magazijn in de leeszaal zijn aangekomen, begint een rood lampje te branden in je tafel van koloniaal wengéhout. De cafetaria biedt prima broodjes, degelijke warme maaltijden en een onovertroffen uitzicht op het centrum. Je zit er als een kind op schoolreis, terwijl al de mensen rond je ernstige geleerden lijken, in hun eentje sms’end of lezend. En wanneer je een verdieping lager een paar fiches invult, krijg je inzage in de meest weerloze archiefstukken. Zullen wij zelf nog archiefstukken nalaten? Of in het beste geval wat uitgeprinte e-mails? De vraag wordt prangend, wanneer je ziet hoe een dichter een volledig afgewerkte maquette van zijn bundel afleverde bij de drukker, perfect gelay-out, getypt en verlucht met houtsneden van eigen maak of hun voorontwerpen in Oost-Indische inkt. Monnikenwerk. En die houtsneden, van blokken in buxus of perenhout, scheppen een eigen wereld, vol eenvoudige vormen. Bloemen, vogels, linten, harten, kaarsen, molens, zeilschepen. Zonder toeval. Oude snoepwinkeltjes in Antwerpen noemde hij les petites boutiques de bonnes choses, miniatuurparadijzen waar heiligen van rode suiker waren, locomotieven smolten in de mond en men kon sabbelen op de zon, de maan en de kometen.

Vrienden noteerden na zijn dood dat hij van klokken hield, hun namen kende, en vaak beweerde dat wanneer de klok Carolus luidde in de Antwerpse kathedraal, men zijn roep moest gehoorzamen. Klokken luidden vroeger op zondag, een van zijn dichtbundels heet Zondags. Zo blijken het carillon en een paar archiefstukken samen te horen. Bijna zou ik denken dat hij ons de groeten deed.

leen huet is kunsthistorica en schrijfster.

Leen Huet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content