Herman Jacobs
Herman Jacobs Medewerker Knack

Voor op het omslag van De duivenplaag, Louise Erdrichs compacte epos over bloed en liefde, leven en doodslag, noemt niemand minder dan Philip Roth het boek ‘een overweldigend meesterwerk’. Geheel terecht.

‘Het geweer ketste bij het laatste schot en de baby stond met verschrikte ogen te brullen, de handjes om de rand van het ledikant geklemd. De man ging in een leunstoel zitten en begon zijn geweer uit elkaar te halen om te zien waarom het niet wilde afgaan.’

Er zijn romans die je na de eerste twee zinnen minder dwingend op het puntje van je stoel krijgen dan De duivenplaag van Louise Erdrich. En er zijn openingspagina’s die je minder de keel beklemmen dan deze, zeventien regels lang slechts, waarin de man met het geweer een grammofoon aanzwengelt en hemelse vioolmuziek de kamer in laat stromen terwijl hij zijn wapen herstelt, de baby weer in slaap valt, en ten slotte het geweer weer geheven wordt. Er zal nog eens geschoten worden, daar ga je als lezer althans wel van uit, móét je haast wel van uitgaan – maar op wie? ‘De geur van vers bloed hing overal om hem heen in de afgesloten kamer.’

Het verhaal van deze roman is gesitueerd in de Amerikaanse staat Noord-Dakota, in een gemengde gemeenschap van indianen en Europees-Amerikaanse kolonisatoren. Dat is niet voor het eerst bij Louise Erdrich, zelf half indiaanse. Zoals het ook niet voor het eerst is dat Erdrich daarbij de spanningen tussen beide bevolkingsgroepen – zeg maar gerust: het gewelddadige racisme van de laatsten tegenover de eersten – als een donkere onderstroom in haar vertelling opneemt. Maar vermoedelijk niet eerder deelde ze al meteen op de eerste pagina zo’n klap uit (al kan bijvoorbeeld haar vroege roman Sporen (1988) zich op dit gebied wel enigszins met haar nieuwste meten).

De duivenplaag, en ook dat is vertrouwd bij Erdrich, ontspint zich in een stoet van verhalen die van het recente verleden terugreiken tot in de negentiende eeuw, en die uit de mond van vier verschillende vertellers tot ons komen: Evelina Harp, die als meisje van gemengde afkomst opgroeit in het kleine stadje Pluto aan de rand van het indianenreservaat; rechter Antone Bazil Coutts; de oude vrouw Marn Wolde; en de vertelster van het laatste hoofdstuk, over wie we hier niet te veel willen onthullen.

De vonk die dit vuurwerk van vertellingen ontsteekt is een gruwelijke gebeurtenis die zich in 1911 heeft voltrokken. Toen is in Pluto een (niet-indiaanse) boerenfamilie bijna integraal uitgemoord: de ouders, een tienermeisje, en twee kleine jongens. Een lynchmeute heeft daarop een klopjacht ingezet op enkele indianen en hen opgehangen (een van hen heeft het overigens wonderlijk genoeg overleefd: Evelina’s oudoom Mooshum). Niet dat zij de daders waren, maar zelfs de loutere mogelijkheid van hun onschuld was voor de mannen van Pluto geen punt van overweging: het waren toch indiánen? Nou dan – allemaal dieven en boeven, dat wist toch iedereen?

Maar meer nog dan over die dubbele misdaad op zich gaat De duivenplaag, dat je een compact epos van bloed en liefde, leven en doodslag zou kunnen noemen, over de verwevenheid van de levens van hen die erbij betrokken waren, en van die van hun nakomelingen. Hoe gaat een gemeenschap om met iets wat haar splijt met de scherpte van een bijlinslag, terwijl de mensen tegelijk door allerlei banden haast onlosmakelijk aan elkaar vastzitten? En vele decennia later kan het verleden opeens weer dwingend opstaan, zoals aan het slot zal blijken (aan het thrillerelement, hoewel niet essentieel voor het boek, heeft Erdrich zorgvuldige aandacht geschonken).

Bij dit alles komen zich ook godsdienst en de besognes van het vlees als thema’s voegen – ook al geen verrassing voor wie Erdrichs vroegere werk een beetje kent. En bij alle gruwel (die voorafgespiegeld wordt door de tweede gebeurtenis waarover in het boek wordt verhaald, de duivenplaag uit de titel, en de bloederige bestrijding ervan) vergeet Erdrich niet op zijn tijd ook ruimte te laten voor een bijna frivole of komische anekdote. De schrijfster, in wier stijl de dichteres zich af en toe laat vermoeden, kan daarbij verrassend aards uit de hoek komen. Maar bovenal is De duivenplaag een rijke en meeslepende verbeelding van de mens, in zijn duisterste, ondoorgrondelijke, maar ook zijn beminnelijkste gedaante. Philip Roth heeft het boek al ‘een meesterwerk’ genoemd. Ik zeg hem dat hier graag na.

LOUISE ERDRICH, DE DUIVENPLAAG, UIT HET ENGELS VERTAALD DOOR MARTINE VOSMAER EN KARINA VAN SANTEN, NIEUW AMSTERDAM UITGEVERS, AMSTERDAM, 352 BLZ., 18,50 EURO.

Herman Jacobs

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content