‘De Europese Unie heeft ons geëxecuteerd’

De vluchtelingenstroom naar de stranden van Lesbos is al enkele maanden opgedroogd, maar heeft het Griekse eiland en zijn bevlogen bewoners gehavend achtergelaten. Verslag vanaf een eiland op de rand: ‘Als niemand ingrijpt, worden ook wij vluchtelingen.’

Op het bovenste dek van de boot naar Lesbos waggelt een vet blond teefje tussen onverschillige passagiers, duidelijk in paniek op zoek naar haar baasje. Ze piept, jankt en sleept een kokette rode riem achter zich aan. Honden horen in hokken in het ruim, dus dit klopt niet. Ik laat het bij de receptie omroepen. Vijf keer. Geen reactie. Personeelsleden metwalkietalkies beginnen een zoekactie. Iemand weet te vertellen dat ze met een bejaarde dame aan boord is gegaan, dus maken we alle in stoelen knikkebollende omaatjes wakker met de vraag of het beestje van hen is. Uiteindelijk vinden we haar snurkend, pal naast een reuzegroot tv-scherm, waardoor ze niets van het omroepgeschal had gehoord.

Angeliki, 75, slecht ter been, net zo dik als haar viervoeter, wist niet beter dan dat Rosa in haar hok zat. Ze huilt van schrik en opluchting. Sinds de dood van haar man, drie jaar geleden, reist ze iedere zomer alleen met haar persoonlijke dierentuin – ze heeft ook een grote rode kater in een doos bij zich en een volumineuze kraai in een kooi – van Athene naar haar geboortedorp ergens midden op Lesbos.

Rosa terug in haar hok is geen optie meer. De bootjongens in uniform en ik lopen met haar mormels en tassen als een zwaan-kleef-aan-karavaan achter haar aan naar boven, waar ze met al haar dierenvrienden mag toeven. Ze verbiedt me in het zelfbedieningsrestaurant te eten: ‘Daar loop je gegarandeerd salmonella op, net zoals in de vluchtelingenkampen, want daar krijgen ze ook rotvoedsel van dezelfde leveranciers.’ Gul trakteert ze me op haar gevulde tomaten en paprika’s, warme koffie uit haar thermosfles, zelfgemaakte wijn.

Sinds 22 mei – toen het Griekse parlement, aangespoord door de EU, nog meer bezuinigingen moest doorvoeren – is haar weduwepensioentje van 600 tot 320 euro per maand geslonken. ‘Dit is dus waarschijnlijk de laatste keer dat ik mijn geboortedorp bezoek, en mijn daar nog wonende broers en zuster kan zien’, stelt ze opmerkelijk monter. Haar drie kinderen, verpleegkundigen, zijn vanwege de crisis verhuisd naar Dubai, waar er wél werk voor hen is.

Tot diep in de nacht luister ik naar Angeliki. Ze kan niet stoppen met vertellen. Over wat Lesbos vorige zomer is overkomen. Over de invasie van meer dan 700.000 berooide, getraumatiseerde, soms gewonde of doodzieke, zelfs stervende of al gestorven aangespoelde mannen, vrouwen, kinderen en baby’s. Over het merendeel van de meer dan een miljoen vluchtelingen die via haar eiland in 2015 het Schengengebied bereikten.

De verwachting van de EU-leiders was dat de mensenstroom vanaf november vorig jaar wel vanzelf zou afnemen. ‘Maar zelfs in de winter, ondanks de ijskoude zee, hoge golven en plots opstekende stormen, bleven ze komen’, vertelt Angeliki, die in die tijd constant telefoneerde met kennissen en familie in haar geboortedorp. ‘Iedereen was verbijsterd, niemand begreep hoe dat kon. En we raakten nog meer in shock, want er bereikten wel minder bootjes de kust, maar er spoelden meer lijken aan dan ooit.’

Pas door de deal tussen de EU en Turkije kwam er een einde aan de vluchtelingenstroom: Brussel beloofde Ankara zes miljard euro en zou in heel Europa de visumplicht opheffen voor alle burgers van Turkije, dat in ruil drie miljoen vluchtelingen zou opnemen én zijn kust zou bewaken. Daarna belette de Turkse kustwacht voor het eerst niet alleen de honderden rubberen dinghy’s maar ook de grotere houten, van de mensen uitpuilende boten om vanaf de Turkse stranden naar Lesbos over te steken. Het akkoord met Erdogan ging in op 18 maart, precies om middernacht. Sindsdien wordt iedere vluchteling die toch nog op Lesbos aankomt onmiddellijk gearresteerd en naar Turkije teruggestuurd.

De dag erna keek Angeliki in Athene naar het nieuws op tv: een gammel bootje met uitgeputte en uitgelaten mensen weet om vier uur ’s ochtends Lesbos te bereiken. De verslaggever duwt een verkleumde man die nog midden in de branding staat een microfoon onder zijn neus met de vraag: ‘Realiseert u zich dat u nét vier uur te laat bent?’

Post-Vluchtelingentsunami-Les

Lesbos telt 85.000 inwoners, waarvan er 35.000 wonen in de hoofd- en havenstad Mytilini, aan de zuidkust. Twee derde van de bevolking was enkele jaren geleden nog boer, leefde van olijfolie-, ouzo- en kaasproductie, en er was altijd een aardig lucratieve sardinevisserij. Zoals op de meeste eilanden nam het toerisme toe, en daarmee het horeca-aanbod.

Toen ik twee jaar terug voor het laatst in Molivos was, een beeldschoon zeedorpje dat rondom een berg ligt gedrapeerd, pal onder een kasteel, schrok ik: van het relatief ‘onaangetaste’ dorp zoals ik me het herinnerde, leek weinig meer over te zijn. Drommen roodverbrande Nederlanders en Engelsen, opstoppingen van bussen en huurauto’s, schreeuwerige borden van eettentjes op straat met afzichtelijke foto’s van patat en hamburgers. Net de Costa Brava, maar dan Grieks.

Deze keer zie ik op de weg naar Molivos, waar 2500 mensen wonen, bijna geen verkeer. De bus is minder dan halfvol. Het dorp zelf lijkt terug gekatapulteerd in de tijd: ouderwets rustig, normaal geklede Grieken beheersen weer het straatbeeld, en lege strandstoelen genoeg.

Mijn enthousiasme over dit alles valt meteen verkeerd bij een paar uitbaters van taverna’s en cafeetjes in de haven die ik al dan niet nog van vroeger ken. Een barman draait zich nukkig van me af, een ober rolt met zijn ogen, de dame die me gebakken eieren serveert zet het bord iets te hardhandig op tafel. Terwijl ik geniet van de rust krijg ik ‘Post-Vluchtelingentsunami-Les’. Of ik me wel realiseer dat er deze zomer, terwijl er al maandenlang niet één vluchtelingenboot meer is gesignaleerd, maar liefst négentig procent minder toerisme is? Enig idee hoe rampzalig dat voor de plaatselijke horeca en hotelbusiness is? Hoeveel zaken nu al gesloten zijn? En hoeveel meer er ongetwijfeld na deze zomer nog over de kop zullen gaan?

Besef ik wel hoe onmogelijk het juist voor de Lesbianen is om aan de nieuwste, door Brussel opgelegde btw en belastingen te voldoen? Dat ze nu bang zijn dat ze zelf, net als de vluchtelingen, binnenkort niet meer te eten zullen hebben en wellicht hun huis kwijt zullen raken? En hoeveel kinderen er hier nu getraumatiseerd zijn? Omdat ze vorige zomer duizenden doodsbange verschoppelingen hebben zien voorbijkomen, aan wie ze water en sandwiches uitdeelden, en deze zomer ook nog eens moeten meemaken dat hun beide ouders werkloos zijn.

Zie ik wel in hoe onrechtvaardig het wel niet is dat die paar duizend inwoners van Molivos, die tienduizenden mensen uit het water hebben gered, die hen hebben gevoed, verzorgd en op weg geholpen gedurende die eerste zomermaanden van vorig jaar, zónder hulp van overheid, instellingen of organisaties, dat diezelfde inwoners uitgerekend déze zomer voor al die generositeit ‘gestraft’ worden met bijna totale leegstand? En heb ik weleens nagedacht over hoeveel rotzooi en vuilnis meer dan een half miljoen mensen achterlaten? 700.000 zwemvesten, tig keer meer plastic zakken en flessen, tienduizenden boten en motoren, pampers, maandverband, toiletpapier, in de zee, op de stranden, op straat en langs de wegen? En wie heeft dat allemaal wel niet opgedoken, opgeruimd en verbrand?

Ellenlange zinnen en retorische vragen buitelen over elkaar heen. Oprechte verontwaardiging, angst voor de toekomst en regelrechte wanhoop vullen de ochtendstilte en ebben weg over de vredig kabbelende zee – waarop inderdaad in de verste verte geen bootje te bekennen is.

Stemmingswisselingen

Op de brommer tuf ik langs de zee over de schitterende en opvallend schoon ogende kustweg. De duizenden bootjes waren meestal volkomen stuurloos, strandden waar golven, stroom en wind ze brachten, at random, langs de hele noordkust: op drukke of verlaten stranden, bij en buiten dorpen, naast of in veilige haventjes, of vlak onder bijna onbeklimbare rotspartijen.

Ik stap af om foto’s te maken. Niets herinnert nog aan hoe het hier geweest moet zijn: luid geroezemoes, oplaaiende ruzies tussen mensen van verschillende nationaliteiten, Syriërs, Afghanen, Irakezen en Iraniërs, roepende en rennende kinderen, mensen die euforisch zijn omdat ze de overtocht hebben overleefd en nog geen idee hebben van de ellende die hen nog te wachten staat, overbelaste dorpelingen, gestreste vrijwilligers. Ik doe mijn ogen half dicht en probeer het me voor te stellen. Het lukt niet: te leeg, te stil, te schoon.

Als ik weer weg wil rijden, richting Eftalou, om een bezoek te brengen aan de ‘beroemde’ Kempsons – een Engels echtpaar dat vanaf het begin van de invasie zijn leven heeft gewijd aan het redden, verzorgen en begeleiden van vluchtelingen – start de motor niet. Een aardige jongen komt me na een belletje binnen een kwartier uit de brand helpen. Hij waarschuwt me als ik vertrek: ‘Kijk uit, die Kempsons zetten zichzelf voortdurend op Facebook, filmpjes, foto’s, de hele tijd staan ze ergens met vluchtelingen in beeld, alsof ze reclame maken voor wat hier is gebeurd, waardoor de toeristen nog meer weg blijven. Ze hebben met iedereen ruzie, in onze streek zijn ze niet bepaald populair.’

Philippa Kempson – weelderig krulhaar, bleek en fijn gezicht, zachte en droeve ogen – ontvangt me hartelijk in haar voortuin, waar manshoge Ikea-dozentorens vol kleren, schoenen, kinderknuffels en dekens staan. Van hun woning en de souvenirshop erachter is bijna niets te zien. ‘Er komt toch bijna niemand meer. Je hebt geen idee hoezeer we hier bespuugd en gesaboteerd worden. Ik kan er eigenlijk niet meer tegen’, fluistert ze hees. Tussen haar voeten lopen en rollen poezen en kittens, waar ze gaat volgen honden, allemaal zwervers. ‘We vangen hier alles en iedereen op’, zegt ze glimlachend. Haar gevolg van net als zij in Occupy-stijl geklede dames knikt bij alles wat ze zegt.

Terwijl we koffiedrinken, Tjarda uit Friesland sjekkies rolt, en Cookie uit Birmingham iedereen voortdurend in de rede valt met klaterende woordenwatervallen, probeer ik Philippa een chronologisch correcte en coherente terugblik te ontfutselen. Dat gaat niet vanzelf. Ze springt van de hak op de tak, switcht tussen vreugde en woedeaanvallen, herhaalt zichzelf. ‘Mood swings, een symptoom van posttraumatisch stresssyndroom, net als kortetermijngeheugenverlies: dat hebben we hier bijna allemaal’, zegt Tjarda zachtjes als Philippa weer eens naar de keuken rent om te huilen.

‘Ons uithangbord is niet voor niets verstopt’, vertelt Philippa. ‘We zijn na al die tijd bang geworden op te vallen. We worden bedreigd, geïntimideerd. Onze autobanden zijn al diverse keren kapotgesneden. Maar er zijn ook mensen die ons steunen, in het geheim. Ze hangen broden aan ons hek, zetten dozen met kleren en voedsel voor onze ingang. ’s Nachts, zodat niemand hen ziet.’

De Dark Side

Philippa vertelt niet één, maar vier verhalen die onlosmakelijk met elkaar verweven zijn: dat van de stroom vluchtelingen die vanaf maart 2015 voortdurend veranderde, hoge pieken en diepe dalen kende; dat van de spontane eruptie van flexibel inzetbare vrijwilligers en kleine wendbare ngo’s versus de logge officiële en institutionele hulporganisaties; dat van de bewoners die vluchtelingen willen helpen en meer en meer last ondervinden van een deel van de bevolking dat alsmaar radicaler anti-vluchteling wordt – ‘The Dark Side of Lesbos’ noemen zij en haar man Eric het – en dat van haar eigen gezin. Het vijfde verhaal, dat van de Griekse, Europese en internationale politiek, wil ze niet vertellen: daar wordt ze onwel van.

Langzaam deelt ze haar zicht op wat zich hier heeft afgespeeld áchter het beeldmateriaal dat iedereen kent. Doodmoe doet ze ook verslag van wat er nog altijd, onzichtbaar voor de leek, gaande is.

Op Lesbos kwamen het afgelopen decennium jaarlijks tussen de dertig- en veertigduizend mensen in bootjes aan: ‘illegale immigranten’ werden ze steevast genoemd, vooral mannen. De meeste hotel- en huiseigenaren aan de kust hebben wel een anekdote uit die tijd over kerels die opeens door hun tuin renden. Ze hadden zelden hulp nodig, kregen die soms van de locals, en verdwenen geruisloos van het eiland. Een enkeling bleef, zoals die Koerd verderop in een taverna, waar hij al jaren probleemloos zonder papieren werkt.

Aan het einde van de wintermaanden in 2015 nam het aantal bootjes dramatisch toe. Behalve mannen staken opeens in groten getale ook meisjes, vrouwen, moeders, oma’s, peuters en baby’s de zee over. Dat was nieuw. En schokkend, voor de tot dan vrij onverschillige Grieken. Zoals in iedere machomaatschappij staat het moederschap hoog in het Griekse vaandel: de bevolking kon niet meer wegkijken. Van mei tot half september gaf de Griekse overheid geen sjoege en kwamen grote organisaties als het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) vooral ‘observeren’. De bevolking moest de toevloed met vallen en opstaan in goede banen zien te leiden.

Zo was er Melinda, een van origine Australische, met een Griek getrouwde tavernahoudster in de haven van Molivos, die zo veel kleren, slaapzakken en gelddonaties vanuit de hele wereld toegestuurd kreeg dat ze gedwongen was een stichting op te richten: Starfish Foundation, die onlangs wegens gebrek aan nieuwe vluchtelingen op non-actief is gezet. Priester Christoforos in Skala Sikaminea zit, zonder dat hij daarop uit was, nu opeens ook met een soort van ngo opgescheept: filoxenos.org. Vangelis Stylianou van taverna Under the Mulberry, ook in Skala, werd door zijn opvang van vluchtelingen op de grond van zijn etablissement ook een aanspreekpunt, en nog altijd blijven vrijwilligers zich bij hem melden.

‘In september vorig jaar waren er hier wel 120 ngo’s, sommigen vóchten om een boot met vluchtelingen. Het was niet meer te doen’, herinnert Philippa zich. Cookie, die tussen de bedrijven door heeft laten weten dat ze haar Engelse huis heeft verkocht en de rest van haar leven hulp wil verlenen, snuift: ‘Pas toen, veel te laat, eigenlijk rond begin oktober, kwamen de grote instellingen eens aankakken: de VN, het UNHCR, Artsen zonder Grenzen, het International Rescue Committee, types in dikke auto’s met hoogtechnologische radioapparatuur en zakken geld.’

Europa’s schoenenberg

Eric Kempson – diep gegroefd, gebruind, lang haar, uitstraling van een filmster – schuift aan. Hij pakt het verhaal behendig van zijn vrouw over: ‘De komst van de Grote Jongens veroorzaakte uiteraard problemen. Ze bulldozerden overal binnen en overheen, begonnen onmiddellijk de lakens uit de delen, óns te vertellen hoe en wat we moesten doen. Tja, dat pikten we niet zomaar meer, na al die tijd.’

Oké, hij geeft toe dat het beter was dan niets, en ze kwamen heus wel van pas op 28 oktober. Op die zwarte dag was er een onverwachte landing van een onbeschrijfelijk aantal vluchtelingen binnen een paar uur. Tot dan moesten al die mensen, zodra ze veilig aan land waren, te voet naar Mytilini zien te komen – de Griekse wet verbood bussen van vervoersmaatschappij KTEL, taxi’s en ook particulieren om hen mee te nemen – om zich daar, zeventig kilometer verderop, te laten registreren. Pas daarna mochten ze op de ferry naar Athene. Als een oneindige slang liepen ze langs de grote weg naar de hoofdstad, of lagen ze met hun benen op straat te slapen. ”The Walk of Shame’, daar heeft niemand foto’s van gezien, maar het is wel gebeurd’, foetert Eric.

Er volgt een bloemrijke scheldkanonnade op de incompetente internationale hulporganisaties, en op de xenofobe, extreemrechtse en corrupte Griekse horeca en zakenlui die veel te veel invloed in lokale besturen hebben. Eric laakt het intimiderende optreden van het Griekse ministerie van Toerisme. Dat heeft een paar dagen geleden het met vrijwilligers opgeknapte, al decennia lang leegstaande Elpis Hotel, omgedoopt tot HOPE CENTER en bedoeld voor nieuwe vluchtelingen of gestrande families, gesloten. ‘Wég geld van donaties. Al dat vrijwilligerswerk is voor niets geweest’, buldert hij.

Heeft hij het door zijn opvliegende karakter en ongecensureerde opvattingen voor zichzelf en zijn gezin niet onmogelijk gemaakt om hier nog te blijven wonen? Philippa pinkt een traan weg, de Kempson-hofhouding houdt zich doodstil, en dan zegt Eric: ‘Of course. Er zal een moment komen dat we onze biezen moeten pakken. Maar zolang er hier nog hulp nodig is, zeker voor de vluchtelingen, blijven we.’

Het echtpaar neemt me mee naar het gesloten hotel op een heuvel aan zee. Het staat er, fris geschilderd en opgeknapt, meer dan prachtig bij. Vol verwachting bijna, alsof het gebouw nog niet weet dat er nooit vluchtelingen in zullen mogen wonen. Stil kijken Eric en Philippa naar hun droom die daar, vreemd rechtopstaand, voorgoed aan diggelen ligt. Tot slot laten ze me een verborgen plek in de bergen zien: de vuilnisstortplaats voor honderdduizenden zwemvesten, tienduizenden verwoeste rubberen, houten en plastic boten. De berg reddingsvesten is huizenhoog, ook al is hij door regen en ontij al enorm ingezakt vergeleken met vorig jaar, wijst Eric.

‘Dit is Europa’s schoenenberg’, zegt Philippa. Eric kijkt alleen maar, en houdt voor het eerst in enige tijd zijn mond.

Vallende baby’s

De volgende dagen zijn als een caleidoscopische reis langs prettige en afschuwelijke opvangkampen. Ik ontmoet hartverwarmend vriendelijke en extreem boze mensen. Iedereen wordt door zijn eigen vluchtelingendemonen achtervolgd, en gaat daar op zijn eigen manier mee om. Van minimale psychologische ondersteuning van de collectief overduidelijk getraumatiseerde locals en vrijwilligers is geen sprake.

De zeventiger Dimitris Vatis – groot, breed, vierkant hoofd met zoete hondenogen – is de eigenaar van het luxueuze, net gerestaureerde Hotel Aphrodite, op een steenworp van de Kempsons. Hij vertelt over twee gebeurtenissen die hem blijven achtervolgen. Toen zijn personeel, gezin en hij volkomen overrompeld het zestigtal vluchtelingen hadden geholpen van de allereerste boot die op zijn hotelstrand aan was gekomen, en ze al enige minuten te voet vertrokken waren richting Mytilini, vond hij op een van de tafeltjes op het hotelterras een grote bos sleutels, die de pater familias van de vluchtende familie kennelijk vergeten was. Dimitris pakte al dat ijzer en rende met zijn zware lijf achter de familie aan. Toen hij de bos terug wilde geven, wuifde de man hem weg en zei in gebrekkig Engels: ‘Hou maar, ik heb ze niet meer nodig, mijn huis bestaat niet meer.’ Hij heeft die sleutels zorgvuldig bewaard, in een speciaal doosje.

Het andere waar hij nog steeds van droomt, zijn al die keren dat hij in hoge golven door moeders aangereikte baby’s in zijn armen gestopt kreeg. Hij liet ze dan per ongeluk vallen, verloor ze in het water, en moest duiken om ze terug te pakken, misselijk van angst dat hem dat niet zou lukken.

Hij ziet de toekomst somber in als de Griekse regering en de EU niet ingrijpen. Er zijn allerlei maatregelen denkbaar, zoals het twee jaar lang bevriezen van de rente op bankleningen van hoteleigenaars zoals hij, mensen die hebben geleend om te investeren in hun zaak en het toerisme van het eiland. Of de mensen van Lesbos vrijstellen van de 17 tot24 procent extra btw, waartoe in mei is besloten. ‘Dát was als een doodvonnis voor ons, een soort EU-executie.’ En ooit waren er speciale programma’s voor noodlijdende werkgevers, waardoor ze tijdelijk de zware sociale premies niet hoefden te betalen voor hun personeel, dat zo zijn werk kon behouden – maar dat is allemaal door de EU stopgezet.

Hij schraapt zijn keel, kijkt naar het uitgestorven hotelzwembad en lege restaurantterras aan zee, en besluit: ‘Ik kan niet slapen van al die mensen die soms meer dan dertig jaar voor ons gewerkt hebben, en die ik nu op straat heb moeten zetten. Ze hebben niets meer, er is hier geen ander werk. Als ik dit hotel verlies, is het gedaan met mijn levenswerk en ons familiebedrijf. Dan worden ook wij vluchtelingen. Vluchtelingen in ons eigen land.’

***

Op de boot terug bel ik met een vriendin op Lesbos. Ze heeft nooit fysiek in zee of op straat geholpen, wel geld en zelfgebreide mutsen aan de vluchtelingen gegeven. ‘Ik ben te emotioneel’, zegt ze ‘Ik kan er gewoon niet tegen. Het ergste vind ik het geluid: ik woon vlak bij zee, ik kon ze hóren aankomen.’

Toch, zegt ze, heeft het hele drama ook wel iets leuks opgeleverd: ‘Al die lieve, geweldige vrijwilligers op het eiland, de hele winter door! Het was hier nog nooit zo druk en levendig. Je hoorde wel vijftig verschillende talen om je heen, er werd muziek gemaakt, gezongen, over een mooiere en betere wereld gediscussieerd en gedroomd. De horeca verdiende dik, en ook hotels en hostels profiteerden ervan, maar daar heeft niemand het over. We moeten niet zo zielig doen. Het eiland is geweldig schoon gemaakt, mooier dan ooit. Voor je het weet klinkt het wereldwijd weer: ‘Go, Lesbos!’ Niet voor vluchtelingen, maar voor vakantiegangers. Die gaan vanzelf weer komen – ze zijn gek als ze het niet doen, zeker nu. We hebben gewoon een beetje tijd nodig.’

DOOR INGEBORG BEUGEL

De drie kinderen van Angeliki, verpleegkundigen, zijn naar Dubai verhuisd. Daar is er wél werk voor hen.

‘Mood swings en kortetermijngeheugenverlies: dat hebben we hier bijna allemaal.’

‘Er zal een moment komen dat we onze biezen moeten pakken. Maar zolang er hier nog hulp nodig is, blijven we.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content