Carlo Lamote begon in 1950 als fotograaf in dienst van Belgisch Congo. Na de onafhankelijkheid richtte hij de nieuwsdienst van de Congolese staatstelevisie op. Fotograaf Cédric Gerbehaye was toen nog lang niet geboren, zijn Congo-passie laaide pas drie jaar geleden op. We brachten beide generaties samen rond een tafel met veel foto’s. ‘Fotografen zijn de archivarissen van hun tijdperk.’

Bijna vijftig jaar schelen Carlo Lamote en Cédric Gerbehaye. Twee generaties dus. Maar ook: de leeftijd van het land dat hen heeft bijeengebracht, vier hoog in de torenflat in Oostende waar Carlo Lamote (82) met zijn vrouw Gigi woont. De ontmoeting werd door ons georkestreerd, noem het maar gerust een gok.

Hebben die twee elkaar wat te vertellen? Zeker, er is een grote gemene deler. Congo en fotografie, daarover moeten we het hebben. Maar weegt dat op tegen de verschillen? Fotograaf en cameraman Carlo Lamote vertrok in 1950 naar Congo om er bij de koloniale informatiedienst aan de slag te gaan. Hij reisde tien jaar lang naar alle uithoeken van Congo, Rwanda en Burundi om de kolo-niale verwezenlijkingen in de verf te zetten. Propaganda heet zoiets, wat niet wegneemt dat hij zich binnen die krijtlijnen tot een uitstekend fotograaf ontpopte. Samen met zijn collega Henri Goldstein heeft Lamote ons beeld van Belgisch Congo bepaald. Sla een willekeurig boek over de jaren vijftig in de kolonie open, en je vindt hun namen onder de foto’s.

Na de onafhankelijkheid richtte hij zijn eigen filmproductiemaatschappij en nieuwsagentschap op, met Visnew, ABC en CBS als vaste afnemers. Hij stond aan de wieg van Congovox, de nieuwsdienst van de Congolese staatsomroep die ook niet vies was van propaganda. ‘Ik was directeur’, zegt hij. ‘Op een keer werd ik bij president Mobutu ontboden. Hij was op zijn teen getrapt omdat we zijn speech hadden ingekort. Dat mocht niet meer gebeuren. Als de chef sprak, moest het volk ieder woord kunnen horen.

Cédric Gerbehaye (32) kan alleen maar grinniken om deze anekdote. Het idee alleen dat hij zou werken in dienst van een regime, laat staan van een dictator. De jonge Brusselse fotograaf, wiens werk in Congomaand juni uitvoerig aan bod zal komen in Knack, reisde de voorbije drie jaar zeven keer naar Congo. Het leverde hem een reeks prestigieuze prijzen op, zijn foto’s uit Oost-Congo gingen de wereld rond. Het portret van de intussen gevallen rebellenleider Laurent Nkunda is tot een icoon uitgegroeid. Zopas is zijn eerste soloboek verschenen, in Brussel en Parijs lopen deze maand tentoonstellingen over zijn werk. Congo in limbo, de titel van zowel boek als expo, laat weinig aan de verbeelding over. Kabila en co zullen niet opgezet zijn met de onthutsende zwart-witbeelden waaruit een land in verregaande staat van ontbinding opdoemt.

Eigen vliegtuig

Carlo Lamote heeft een beproefde methode om het ijs te breken. Hij haalt zijn foto- en plakboek te voorschijn, een gevaarte van 12 kilo. Het begint met jeugdkiekjes en eindigt met een verontrustend aantal doodsbrieven van bekenden uit Congo. Tussen beide uitersten ligt zijn carrière en levensloop. Foto’s uiteraard, maar ook oorkondes van prijzen die hij mocht ontvangen, en artikels die hij zelf schreef voor De Week, het enige Vlaamse tijdschrift in Congo dat door zijn broer Jos Lamote werd opgericht.

Cédric doorbladert het boek, Carlo geeft commentaar. ‘Werken bij Inforcongo was luxe’, zegt hij. ‘We hadden een DC3 van de Force Publique ter beschikking, daarmee vlogen we naar de meest afgelegen landingsbanen in de brousse. Ter plaatse stond er een auto klaar, want in die tijd waren de wegen nog berijdbaar. We logeerden in een hotel of een gîte, allemaal op kosten van de staat. Natuurlijk wisten we wat er van ons werd verwacht: we werden betaald om het imago van de kolonie op te poetsen. Is dat propaganda? Misschien wel, maar ik heb me daar nooit ongemakkelijk bij gevoeld. Het beeld dat we ophingen, was realistisch’. Cédric schudt ongelovig het hoofd. ‘Een fotograaf met eigen vliegtuig’, zegt hij. ‘Stel je dat eens voor in het Congo van vandaag. Ik ben er het afgelopen jaar twee keer geweest. Eerst twee maanden de Congo-stroom afgevaren, de laatste keer was ik in Katanga. Wat een moeite telkens om ergens ter plaatse te raken. Het is niet alleen dat de infrastructuur compleet in duigen ligt. Hoe vaker ik in Congo ben, hoe meer ik me over de corruptie verbaas. Het zit overal, op de hoogste echelons in Kinshasa, maar ook in het kleinste dorp langs de stroom.’

Het bladeren gaat verder. Tussen de vrolijke vakantiekiekjes en grandioze tableaus van mens, fauna en flora duiken grimmiger beelden op. Carlo Lamote was erbij toen op 4 januari 1959 in Leopoldstad anti-Belgische rellen uitbraken. De revolte duurde vier dagen en kostte aan tientallen zwarten het leven. ‘Maar die foto’s zijn nooit gepubliceerd’, zegt Carlo, moeiteloos berustend in deze vorm van censuur. ‘Inforcongo had er geen belang bij, ze wilden de ongerustheid in België niet groter maken dan ze al was.’ De rellen waren desalniettemin een keerpunt, Congo stevende in een rotvaart op de onafhankelijkheid af.

Op 30 juni 1960 was Carlo in het getouw als cameraman, zijn laatste klus voor Inforcongo. Op een van de foto’s zie je hem staan met zijn Arriflex 16mm op de schouder, een figurant in de marge van een historisch tafereel waarin de Congolese premier Patrice Lumumba en koning Boudewijn de hoofdrollen vertolken. ‘Het was een zeer geladen moment’, zegt hij. ‘De speech van Lumumba kwam als een ijskoude douche. Op deze foto zie je hoe ik inzoom op de koning. Niet toevallig, want net als iedereen dacht ik dat hij zou opstaan en boos weglopen. Ze hebben hem tegengehouden, anders had hij het zeker gedaan.’

Belgiëcomplex

Valt er vijftig jaar later wat te vieren op 30 juni? En zo ja, moet koning Albert zonodig naar het feestje in Congo? ‘Er valt niks te vieren’, vindt Carlo. ‘Alles is ginder kapot. Ik heb het Congo-boek van Carl De Keyzer gezien. Ik ben zelf op al die plekken geweest, je zou mijn foto’s naast de zijne moeten leggen. Het verval doet pijn aan de ogen. De Congolezen waren niet klaar voor de onafhankelijkheid. Dat is onze eigen fout, we hadden een elite moeten vormen. Maar ja, de Belgen dachten dat ze nog alle tijd van de wereld hadden. Het lag aan de politici in Brussel. Ik heb het gouverneur-generaal Pétillon zelf horen zeggen toen hij uit Brussel terugkwam. Ze zitten op 8000 kilometer van Congo, en ze snappen geen bal van wat hier aan de hand is.’ Maar als er straks in Kinshasa wordt gefeest, dan mag Albert II volgens Carlo niet ontbreken. ‘Uit beleefdheid’, zegt hij. ‘Zo’n uitnodiging kan de koning niet weigeren, dat zou een belediging zijn voor het Congolese volk.’

Cédric, vijftig jaar jonger en niet behept met koloniale of postkoloniale herinneringen, is allerminst overtuigd. ‘Voor mijn part mag de koning gaan. Dat zou inderdaad een opsteker zijn voor het Congolese volk, en reken maar dat ze een opsteker kunnen gebruiken. Misschien zou zijn aanwezigheid zelfs een therapeutische waarde hebben en raken ze eindelijk van hun Belgiëcomplex verlost. Ik krijg ginder voortdurend de vraag van oudere Congolezen: waarom hebben jullie ons in de steek gelaten? Zelfs bij jongeren leeft die vraag, al kunnen ze zich bij le temps des Belges niks voorstellen. Dat sentiment heeft echter niks met heimwee naar het koloniale verleden te maken. Het is escapisme van een land dat na zijn onafhankelijkheid alleen nog achteruitgang heeft gekend. De koning mag dus gaan, maar op één voorwaarde: het bezoek mag onder geen beding door het regime worden gerecupereerd. Die kans is helaas groot, want Kabila wil uitpakken met de Cinquantenaire. Hij heeft een commissariaat-generaal opgericht om de viering te organiseren. Er worden waanzinnige hopen geld tegenaan gegooid.’

Eigenlijk ziet Cédric nog een tweede voorwaarde. ‘Laten we eerst maar eens bepalen wat er op 30 juni precies wordt gevierd. Want waar moeten we op toosten, afgezien van een historische datum? Op de vooruitgang die sinds de verkiezingen van 2006 werd geboekt? Verkiezingen nota bene die de internationale gemeenschap een miljard dollar hebben gekost? Dat is de boodschap die Kabila de wereld zal proberen te verkopen: Congo is een democratie en de oorlog in het oosten is voorbij. Wie in dat sprookje gelooft, moet dringend de bijdrage lezen die Stephen Smith (eminent Afrikakenner, gewezen journalist bij Le Monde, nvdr) voor Congo in limbo heeft geschreven. Het gonst van de geruchten dat Kabila de grondwet wil wijzigen om de verkiezingen van 2011 uit te stellen en zich als een geboren dictator aan de macht vast te klampen. Ja, er zijn bestanden met de rebellen gesloten. Amani, heet het vredesproces. Intussen vallen er in Kivu en Ituri dagelijks tientallen doden, worden aan de lopende band vrouwen en kinderen verkracht, barsten de vluchtelingenkampen uit hun voegen. Stephen Smith, die ziet alvast weinig reden tot feestvieren.’

Stank van de oorlog

Het topzware knipselboek gaat aan de kant, het is de beurt aan Cédric om zijn werk te tonen. Carlo kijkt met grote belangstelling naar het werk van zijn jonge collega. Het is bijna aandoenlijk: een tachtigjarige fotograaf die een dertigjarige fotograaf vraagt waarom hij consequent voor zwart-wit en negatief kiest. Zijn verbazing over het gebruik van ouderwetse technologie is oprecht. Carlo, overigens initiatiefnemer van een website die steun werft voor de inwoners van Goma, zweert bij digitaal. Hij heeft al zijn negatieven aan het Afrika-museum van Tervuren geschonken, waar ze tot zijn grote vreugde worden gedigitaliseerd. Cédric van zijn kant sleept zakken vol film mee op zijn Congolese omzwervingen. ‘Mijn beelden zijn getuigenissen,’ legt hij uit, ‘ik vind het geen prettige gedachte dat die getuigenissen louter uit nulletjes en eentjes zijn opgebouwd. Een negatief kun je voelen, het laat zich niet met één druk op een computerknop uitwissen. Maar het heeft niet alleen daarmee te maken. Film én zwart-wit, dat is het ideale medium om mij te uiten. Ik wil niet afgeleid worden door kleur, met zwart-wit kan ik veel dieper doordringen in mijn onderwerp. Ik werk graag met hooggevoelige films van 3200asa die een grove korrel geven. Het resultaat ziet er wat groezelig en onaf uit, maar dat past perfect bij mijn onderwerpen. De stank en het vuil van de oorlog, het zit er allemaal in.’

Hij vist enkele voorbeelden uit de stapel prints. Er is het portret van een negenjarige jongen met de onpeilbare blik in zijn ogen, een gedemobiliseerde kindsoldaat in Ituri. Carlo geeft een compliment, het is geen toeval dat dit pakkende portret op de cover van Congo in Limbo prijkt. ‘Na mijn eerste Congoreis zat ik met een wrang gevoel’, zegt Cédric. ‘Ik wilde niet meer terug, ik twijfelde aan mijn werk. Congo leek me te groot en te complex om te bevatten. Maar toen ik later de contactafdrukken bekeek, was ik verrast. De blik in de ogen van die mensen, het was alsof ze een verhaal vertelden. Toen besefte ik dat ik terug moest om meer portretten te maken. Want als die mensen mij als fotograaf konden raken, dan kunnen ze ook de kijker raken.’

Wat wil hij met zijn foto’s bereiken? Getuigen, een verhaal vertellen, de tijd doen stilstaan op een moment dat niet verloren mag gaan. Zoals het sterven van de uitgemergelde man die hij in een vluch-telingenkamp in Goma fotografeerde. ‘Waarom lag die man daar te creperen? Omdat hij op de vlucht was, er was niemand meer die naar hem omkeek. Zo zijn er honderdduizenden in Congo gestorven. Ik kon die man niet helpen, maar door die foto te maken, krijgt zijn dood een betekenis.’

Kunnen foto’s de wereld veranderen? Carlo gelooft er niet in. We worden overspoeld met beelden van oorlog en ellende, mijmert hij, de mensen halen er hun schouders voor op. Cédric klinkt minder gelaten. ‘Uiteraard kan ik de realiteit in Congo niet veranderen. Die kracht hebben foto’s niet, het is bij mijn weten maar twee keer gebeurd dat fotografen het verloop van een oorlog hebben beïnvloed. Ik denk dan aan Vietnam en aan Abu Ghraib in Irak, al waren de foto’s daar afkomstig van Amerikaanse gevangenisbewakers. Ik koester dus geen illusies, maar ik heb wel ambitie: ik wil de algemene onverschilligheid voor het lijden in Congo doorbreken. Als mensen na het zien van mijn beelden gaan nadenken en zich betrokken voelen, dan ben ik geslaagd.’

Oorlogsmisdadiger Nkunda

De oorlogsfoto’s weken bij Carlo herinneringen los. Hij was er als eerste correspondent bij toen de Belgische para’s in 1964 de Simba-opstandelingen uit Stanleyville verdreven, het bloedbad onder blank en zwart staat hem scherp voor de geest. Geen oorlog maar even gruwelijk was het schijnproces waarmee Mobutu in 1966 vier prominente politici uit de weg ruimde. Les pendus de la Pentecôte, zo heet die inktzwarte bladzijde uit de Congolese geschiedenis. Volgens Carlo is het zijn strafste reportage ooit, terwijl hij niet één beeld heeft kunnen schieten. ‘Alle journalisten moesten hun camera’s afgeven, zowel op het proces als bij de openbare executie. Een collega van AFP had toch een pocketcamera meegesmokkeld. Ik maakte een scheur in mijn krant, zodat hij de executie stiekem kon fotograferen. Jammer genoeg is dat beeld mislukt. Ik heb die dag vier mensen zien sterven door ophanging. Een van hen, oud-premier Evariste Kimba, heb ik zeer goed gekend. Daar ben ik lang ondersteboven van geweest.’

Of hij ook al in gevaarlijke omstandigheden heeft ge-werkt? Cédric loopt met een boogje om Carlo’s vraag heen. Vaak wordt hem het etiket van oorlogsfotograaf opgekleefd, maar dat weigert hij resoluut. Concerned photography is de Engelse term die hijzelf prefereert.

Relevanter dan het risicogehalte is de drive die hij bij het beoefenen van zijn metier aan de dag legt. Zijn befaamde portret van CNDP-leider Laurent Nkunda spreekt daarover boekdelen. ‘Het was in 2007’, zegt hij. ‘Iedereen had het voortdurend over Nkunda, maar niemand had hem ooit echt ontmoet. Ik zocht in Goma contact met mensen van CNDP. Ik zei dat ik drie dagen met hun leider wilde optrekken, want om iemand van zijn kaliber te portretteren moet je eerst een vertrouwensband kunnen opbouwen. Onmogelijk, zeiden ze, dat is nog nooit gebeurd. So what, antwoordde ik, dan wordt dit de eerste keer.’ Cé-dric kreeg zijn drie dagen, de vertrouwensband werd ge-smeed. Nkunda legde gewillig zijn bril op de tafel, netjes tussen zijn twee gsm’s. Het portret, met op de achtergrond twee zwaarbewapende lijfwachten, is intens, sereen en tegelijkertijd dreigend. Laat er geen misverstand over bestaan: de vertrouwenband tussen fotograaf en model bleef louter professioneel. ‘In mijn ogen is en blijft Nkunda een oorlogsmisdadiger’, zegt Cédric. ‘Maar dat portret is slechts een deel van een groter geheel. Mijn foto’s van vluchtelingen, van kindsoldaten, van die stervende man, die zijn allemaal even belangrijk. Net zoals Nkunda zijn het acteurs in een drama dat ik in al zijn nuances probeer te vatten. La narration, daar is het mij om te doen. Ik breng verhalen van oorlog, armoede, menselijk lijden. Straffeloosheid, ook dat is in Congo een thema. Bekijk die uitdagende blik van Nkunda. Catch me if you can, lees ik daarin. Iedereen, ook bij de VN-missie Monuc, wist waar hij zich schuilhield. Niet op een onbereikbare plek in de jungle, maar vlakbij de stad Goma. En toch werd hij ongemoeid gelaten.’

Het afscheid is hartelijk. Carlo durft niet te beloven dat hij naar de vernissage in de Brusselse Botanique komt. De gezondheid, weet je wel. Maar het boek wil hij zeker hebben. ‘Straf werk’, zegt hij. ‘Het is zwaar, je gaat heel diep. Ik zie eigenlijk geen vergelijking met mijn werk, noch qua stijl, noch qua thema’s. Maar ja, twee generaties verschil. De fotografie is veranderd, en Congo is veranderd.’ Cédric legt zijn arm op de schouder van de bejaarde man. ‘En toch is er een raakvlak’, zegt de jonge Brusselaar. ‘Ondanks het verschil in stijl en aanpak doen we hetzelfde. Fotografen zijn de archivarissen van het tijdperk waarin ze leven, elk op hun eigen manier.’

DOOR ERIK RASPOET / foto filip naudts

‘Ik wil niet afgeleid worden door kleur, met zwart-wit kanik veel dieper doordringen in mijn onderwerp.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content