De dagboeken van wijlen Daniël Robberechts (1937-1992) herinneren ons eraan hoezeer zijn stem gemist wordt.

Daniël Robberechts is terug. Achttien jaar na zijn dood verschijnen bij de kleine maar wonderlijke uitgeverij Het Balanseer (www.hetbalanseer.be) zijn dagboeknotities uit de cruciale jaren 1968-1969. In die woelige periode was Robberechts een echt fenomeen. Hij had twee bekroonde boeken geschreven, De labiele stilte en Tegen het personage, maar die waren nog nergens uitgegeven. Hij zat midden in de contestatie in Brussel en Gent, werd geïnterviewd op radio en televisie, werkte achter de schermen mee aan een schrijversvakbond en een schrijversstatuut, en worstelde ondertussen met zichzelf en zijn obsessie voor pornografie.

Bladerend in het dagboek valt het op hoezeer de stem van Robberechts – die in 1992 zelfmoord pleegde – gemist wordt in het huidige maatschappelijke debat. Hij was niet alleen een pienter observator, hij kon ook vlijmscherpe analyses maken en intrigerende voorstellen doen. Zijn idee om politici en ministers bij loting te verkiezen lijkt clownesk, maar was bloedserieus bedoeld. Politiek als een soort burgerplicht.

Hij vroeg zich ooit af hoe de kampbeulen in Auschwitz zo ver konden gaan. Zijn conclusie biedt stof tot nadenken: ‘Als we de Holocaust en andere genocides nu eens niet zozeer als onmenselijkheid of misdaad of barbaarsheid zouden doodverven, maar in de eerste plaats als onbeleefdheid? Dat klinkt op het eerste gezicht misschien bespottelijk. Maar bedenk dat de uitroeiingskampen niet konden functioneren zonder een voorafgaande systematische vergroving van het personeel.’

Net nu de Literaire Lente weer door het land knalt en literaire evenementen als paddenstoelen uit de grond rijzen, lijkt zijn dagboeknotitie van 3 september 1968 helemaal gedateerd. ‘Een schrijver is iemand die schrijft (…). Voor een schrijver heeft het geen zin te betreuren dat de geschreven woorden geen lichamelijke verschijning overdragen, geen stem, geen tongval, geen intonatie, geen mimiek: want dan zou hij geen schrijver willen zijn, maar spreker voor de radio of de tv, of conferencier of redenaar of zanger of acteur. (…) Het geschrift is de stem van de afwezige. Daarom heeft het geen zin een schrijver anders dan via zijn geschrift te laten optreden – dat bewijst alleen hoe kunstmatig een “literaire cultuur” in leven wordt gehouden. Wie van een schrijver meer verwacht dan geschriften is een valsspeler. Een schrijver mag als schrijver niet worden bekeken, beluisterd, besnuffeld, betast, belikt – alleen gelezen.’

In datzelfde dagboekfragment schrijft Robberechts dat hij een bijeenkomst heeft gehad van jonge experimentele auteurs, samen met Julien Weverbergh. Ontgoocheld noteert hij: ‘Een boycot van de Boekenbeurs niet eens overwogen.’

De Boekenbeurs boycotten is even absurd als blijven doen alsof er in de hypergemediatiseerde literaire (culturele) wereld geen vuiltje aan de lucht is. Een radicale stem als die van Robberechts zet aan tot nadenken over het onaanvaardbare van het evidente.

DANIëL ROBBERECHTS, DAGBOEK ’68-’69, UITGEVERIJ HET BALANSEER, 256 PAGINA’S, 19,95 EURO, ISBN 978 90 79202 06 5

door Karl van den Broeck

‘Een schrijver mag als schrijver niet worden bekeken, beluisterd, besnuffeld, betast, belikt – alleen gelezen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content