MA/18/01

Tot onze grote droefheid zijn wij verplicht geweest onze plaatselijke medewerker in Montpellier te ontslaan. Heeft maandenlang reportages gestuurd over de misdragingen van Lutin Mary, de Frans-Belgische schrijver in ballingschap. De ene week kregen wij het verontrustende bericht dat Lutin een brocanterie in puin had geslagen, de andere week had hij stampij gemaakt op de conseil municipal, dan weer had hij een rugbymatch verstoord door het veld op te rennen met een spandoek tegen de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde, en telkens weer werden aan onze medewerker de passende vergoeding en zelfs een paar woorden van lof overgemaakt, beide veeleer uitzonderlijk bij Knack.

Blijkt nu dat Lutin Mary helemaal niet in Montpellier woont. Had een jaar geleden nochtans over twee volle bladzijden in De Standaard uitgeschreeuwd dat hij genoeg had van dit bekrompen land, of beter gezegd van deze bekrompen Vlaamse gouw, dat grote geesten als hij hier verstikten, en dat hij bijgevolg naar het buitenland emigreerde zie. Naar Montpellier, stad van kunst en wetenschap waar een intellectueel nog in volle vrijheid kan gedijen.

Eerlijk gezegd dachten wij tot voor kort dat Lutin om fiscale redenen het hazenpad koos. Het geheel van zijn ontslagvergoeding en bijbehorende betalingen bij de VRT vormt een hallucinant hoog bedrag, zoiets delen vaderlandslievenden niet graag met hun lieve vaderland. Maar, we moeten het eerlijk toegeven: dat was verkeerd gedacht. Want Lutin woont nog altijd droog en wel in Elsene en is niet van plan daar de eerste tijd weg te gaan, ondanks zijn forse verklaringen in de krant. En dus is hij eigenlijk een even grote bedrieger als onze medewerker in Montpellier, die twee hadden het daar goed met elkaar kunnen stellen.

Vindt u dat nu geen schande? Eerst van zijn neus komen maken, u en mij uitschelden voor kortzichtige domkoppen met wie hij niet langer binnen één landsgrens wil leven, en dan toch blijven. En zich daarenboven kandidaat stellen om via de melkmachine genaamd VRT nog wat meer van uw en mijn geld te gaan opeten in dure restaurants. Dit is onduldbaar, wij eisen de uitwijzing van Lutin Mary. Als ze een noodwet kunnen maken om mensen binnen te halen, dan ook om er alvast één buiten te zetten. En neem hem meteen zijn nationaliteit af. De statenloze schrijver in ballingschap, klinkt dat veelbelovend of klinkt dat niet veelbelovend? Nu dat boek over de Katharen nog.

DI/19/01

Vorige week een lolletje uitgehaald met onze chef-Wetstraat. Die had ons opgedragen een artikel te schrijven, stel u voor, en dat waren wij als volgt begonnen: ‘ Soms lijkt in mijn halfslaap de echo van mijn ademhaling in de kamer om me heen voorbije akoestieken op te wekken. Vertrekken die in de coulissen van de vergetelheid wand tegen wand opgestapeld stonden omsluiten me weer. Dakpannen ritsen zich op spanten tot een huid van stenen schubben aan elkaar. Bakstenen vallen in oude verbanden samen. Onder mijn zolen hervinden vloeren hun vastigheid, elke hol weerkaatste stap laat gangen en passages hun gewelven en nissen herkennen. Verwonderd, welhaast perplex, treed ik die wendbare krochten binnen, als verdwaald in een grot vol schilderingen die onder bibberend kaarslicht tot leven komen.

Verder moet onze chef-Wetstraat niet geraakt zijn, want na minder dan een minuut kwam hij woedend zijn bureau uit gestormd. ‘Hebt gij een paar toeren te lang op de molen gezeten? Wat is dit voor onzin? Wie krijgt zoiets uit zijn pen? Dat durft zelfs Hugo Camps niet te schrijven.’

Rik, luister eens hier. Terwijl ik het papier met de zwalkende gang van een dronkaard bevlek, mijn extase van inkt, laat ik de dingen achter in hun naakte zijn. Ik haal de beate mongoloïde glimlach van de wereld naar boven, de grijnzende, nat glanzende zen der stomme objecten, waar ik de namen als kaf van af blaas. Nooit zal ik al wat er is even tomeloos kunnen laten zwijgen in het woord, de grote nacht is beter dan tienduizenden maanden.

Die zat, dat mogen we rustig zeggen. Rik Van Cauwelaert stond ons onthutst aan te staren, een mengeling van boosheid en ontluikende onrust op zijn gelaat: ‘Zwalkende gang van een dronkaard, zeg dat wel. Het is verdomme tien uur in de voormiddag. Als ge te lang uitgaat ’s avonds, wat ik u op uw jaren zou afraden, blijf dan de volgende morgen thuis. Of ge nu hier zit of niet, dat maakt geen enkel verschil. Tenzij voor de anderen.’

Ik zoek in de cadans van mijn handschrift de letters in gestolde kwezelachtige wellust die naar uitbraak verlangt. De lust van de flagellant en de libertijn is even onstilbaar.

‘Wat!?’

Zweepslag en liefdesbeet kwetsen of zalven in gelijke mate, Rik. En niemand kan zich ooit onttrekken aan de almachtige god van de grammatica.

Rik Van Cauwelaert was met stomheid geslagen. Had Marc Reynebeau en Paul Goossens op zijn redactie gehad, en was dus eerder geconfronteerd met onrustbarend psychotisch gedrag, maar dit deed nauwelijks voor hen onder. Meteen ook floepte uit zijn ruwe bolster zijn blanke pit in haar volle glorie tevoorschijn: ‘Moet ik een dokter bellen? Kijk naar mij, hoeveel vingers steek ik op?’

Vier.

‘Ja, dat is juist. Maar wat scheelt u dan? Ergens tegenaan gelopen? Gevallen op de parkeerplaats?’

Neenee, Rik. Ik voel alleen dezelfde euforie en verwachting, hetzelfde ernstige plezier waarmee een kind lijnen trekt, de dingen herschept, het millennia aloude ritueel herhaalt van de jager die in de wand van een grot de geest van zijn prooidier oproept. Mij lijkt de wereld dan het hof te maken: schrijf mij uit, verdubbel me. Traceer mijn luchtlagen, mijn bodemlagen, mijn mantels en mijn zieke memorie, en al de gradaties tussen zijn en niet-zijn die alleen een mens, het meest ontaarde dier dat uit mijn slijmen opkroop, tot bestaan kan wekken.

‘Wablief? Maar enfin, wil er iemand de verpleegster roepen. Dat ze alles laat vallen en direct komt. En bel een ambulance.’

Ambulance staat niet in het woordenboek, Rik. In woordenboeken tref je, als in een herbarium, het verdroogde plezier aan om hun kolommen zich te zien uitstrekken als kruitmagazijnen. Uit hun rekken steel ik de ammunitie voor de hagelschoten die ik loslaat op de wereld.

‘Ja ja, het is goed. De zuster is hier al zie.’

Ochtendappel voor de definitie. Groet aan de Vlag. Azalea en Azimut.

Onze chef-Wetstraat hief de armen hulpeloos ten hemel: ‘Hoort u het zuster? Zo praat hij de hele tijd. Een hersenschudding denk ik, in het beste geval. Ik vrees eigenlijk dat het erger is.’

Maar mijnheer Van Cauwelaert toch. Het tumult der betekenis barst onder mijn vingers los. Jarenlang heb ik niet kunnen luisteren naar wat mensen zeiden. Ik liet de branding van geroezemoes over me heen spoelen. Ik keek in het rond. Nam de luchters in me op, de veloeren tochtgordijnen, de knikkende dameshoeden, de choreografie der geplogenheden.

Bij onze chef-Wetstraat maakte ontzetting plaats voor afgrijzen: ‘Zuster alstublieft, u ook? Of scheelt er iets met mij?’

Dat laatste weet ik niet. U begrijpt toch dat wij aan het citeren zijn? Of leest u geen boeken?

‘Lees ik geen boeken? Zuster, ik lees vijftig boeken per dag. Uit wat citeert u dan? Een mislukte drukproef?’

Maar mijnheer Van Cauwelaert! Uit ‘Godenslaap’ natuur-lijk, het meesterwerk van Erwin Mortier, winnaar van de AKO-literatuurprijs. Volgens uw eigen blad “een roman zonder weerga, geschreven door de Marcel Proust van Vlaanderen”.

‘De Marcel Proust van Vlaanderen? Wie heeft dat beweerd? Ik zal eens direct een voorwoordje maken tegen die Marcel Proust van Vlaanderen zie. Tegen al die jandoedels trouwens. Ik eis de onmiddellijke afschaffing van alle literaire subsidies. Wie wil leven van zijn pen, moet maar zien dat hij boeken verkoopt. Heeft T.S. Eliot ooit subsidie gekregen? Of Edgar Allan Poe? Het is niet omdat ge een container met vergezochte en groteske metaforen uitkiept dat die kromtaal literatuur wordt. De winnaar van de AKO-prijs? Wat moet de rest dan niet geweest zijn?’

Gemakkelijk op zijn paard te krijgen, onze chef-Wetstraat. Komt ervan als je vroeger liever naar de hippodroom ging dan naar de school.

WO/20/01

Niets is trouwens zo vermakelijk als het incestueuze wereldje van Vlaamse literatuurkenners. Neem alleen het jaaroverzicht van De Standaardder Letteren, door sommigen ‘het hoogfeest der pedanterie’ genoemd. Allerlei in kleine kring bekende intellectuelen onthullen daarin wat ze de beste boeken van het jaar vonden. Wat voor aanstellerij je daar aantreft!

Het eerste criterium is de verkochte oplage. Hoger dan honderd, dan kom je in die lijstjes niet in. Ja, er is er altijd wel één die zijn collega’s wil verrassen met een amusante witz en niet zonder ironie opmerkt dat een bestseller als de Millenniumtrilogie niet slecht geschreven is. Maar als alle gekkigheid weer op het stokje zit, komt een Stieg Larsson niet op de plank. Negen miljoen exemplaren, stel je voor. Neenee, een Chileen die vier boeken heeft verkocht, dát was de revelatie van het literaire jaar.

Met weemoed denken wij dan terug aan wijlen Roland Van Opbroecke, producer bij de openbare radio-omroep en maker van programma’s waar op hemzelf en de toevallige technicus van dienst na niemand naar luisterde. Roland, een mens met een hart van goud, las álle boeken. Dat betekent: niet alleen elke verschenen titel in welk genre ook, maar daarvan ook elke druk. Het kon altijd zijn dat hier of daar een zin was weggelaten of een woord was toegevoegd.

Hij maakte daar dan uren en uren radio over, met niets anders dan een presentatrice die vijftig minuten lang een gortdroge kritische recensie voorlas. Soms een eindeloos interview met een andere kenner. Nu en dan mocht het geheel worden opgevrolijkt door een streepje saxofoon of klarinet, maar niet in die mate dat het frivool werd.

De programma’s van Roland werden tijdens de week pas na elf uur ’s avonds uitgezonden, op BRT1. Op zondag iets vroeger omdat dan toch iedereen naar BRT2 luisterde, waar Vragen staat vrij met Lutgart Simoens liep.

Roland heeft ooit een dertigdelige serie gemaakt over Italiaanse schrijvers in Nederlandse vertaling. Het ging dan niet over platvloerse populisten als Umberto Eco, maar over kerels als Giacomo da Lentini, Rinaldo d’Aquino, Pietro della Vigna en andere meesters uit de Siciliaanse school van de 12e en 13e eeuw. Een kleine toegeving, om meer luisteraars te lokken, was aflevering zeventien waarin zijdelings werd verwezen naar meer commerciële auteurs als Francesco Petrarca en Giovanni Boccaccio.

Elke zondagnamiddag, terwijl hij de laatste hand legde aan zijn programma van ’s avonds, kwam Roland graag even binnenlopen in onze studio van de Sportmarathon, trakteerde iedereen op een ruim bemeten stuk mattentaart, luchtte zijn hart over de defensieve problemen bij ASSA Ronse, en keek op de monitor mee naar de belangrijkste match van die middag.

Roland huisde in een kantoortje in het omroepcentrum waar de schoonmaakploeg weigerde binnen te gaan. Wie dat wel deed, werd bedolven onder een lawine van neerstortende boeken die via het deurgat een vluchtweg naar buiten zochten. Een muur van papier, een woud van karton. In een verre uithoek wrong zich één klein lichtje naar de zoldering, achtervolgd door een krinkelende rookpluim. Wie zich tot daar een doorgang hakte, trof er Roland die onder het genot van een geurig sigaartje, een prijzige fles rode wijn en een appelflap uit de koffiekamer verdiept zat in de nieuwste oogst van de grote en kleine uitgeverijen.

Eén keer per jaar was het file aan zijn kantoor: de week dat de eindejaarsvraagjes van Humo moesten worden ingevuld. ‘Wat is het interessantste dat u dit jaar hebt gelezen?’ Dat kwam bij de meeste BRT-medewerkers niet boven ‘ Het Laatste Nieuws’ uit. Wie zijn job in de media een beetje fatsoenlijk uitoefent, heeft geen tijd meer voor het lezen van boeken. Maar omdat dat een slechte indruk maakte, kwamen heel wat van de toenmalige omroepvedetten aan Roland vragen om een paar titels die hen een air van sérieux en in werkelijkheid niet aanwezige intelligentie zouden verlenen.

En zo bleken showbizzpresentatoren plots te hebben genoten van het laatste werk van een zonderlinge Portugese romancier of een weinig bekende Ierse dichter, en toonden sportreporters zich fervente liefhebbers van politieke en historische biografieën, iets wat men op basis van hun kennelijk gebrek aan opleiding niet had vermoed.

Omdat Roland van een goede grap hield, heeft hij een bekende Wetstraatverslaggever eens twee fictieve titels meegegeven, van een auteur die niet bestond. Een Fransman. Of géén Fransman eigenlijk, aangezien Roland hem ter plekke had verzonnen. Is zo gepubliceerd in Humo, niemand die het heeft opgemerkt.

Dus telkens dat zootje poseurs met hun ‘boek van het jaar’ komt aanzetten, schudden wij meewarig het hoofd en heffen een postuum glas op Roland Van Opbroecke.

door Koen Meulenaere

Wij eisen de uitwijzing van Lutin Mary. Als ze een wet kunnen maken om mensen binnen te halen, dan ook om er alvast één buiten te zetten.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content