Jacques Sys
Jacques Sys Jacques Sys is een Belgische sportjournalist

Ferdi Vandenhaute, ex-ploegleider en trainer van de Vlaamse wielerschool, over het Belgische wielerseizoen dat volgend weekend begint. In een hertekend landschap pleit hij voor een veel gerichtere trainingsaanpak. Een monoloog.

‘Het is lang geleden dat de Belgen tijdens de eerste wedstrijden van het seizoen zo succesvol zijn geweest als dit jaar. Dat mag niet tot euforie leiden. Volgens mij kampen we nog altijd met een groot probleem: een Belgische renner is absoluut niet trainbaar. Dat komt omdat wij in dit land geen trainingscultuur hebben. Het gaat er hier nog altijd om vooral veel te koersen, zo veel dat er geen tijd meer is om te trainen. Ik houd me bezig met de Vlaamse wielerschool en geef les aan de topsportschool in Gent, waar een afdeling wielrennen bestaat. Ik wil van mijn renners horen wat ze gedaan hebben, hoe ze getraind hebben. Dat is enerzijds een vorm van controle en het geeft je anderzijds de kans om bij te sturen. Het valt me op dat het renners heel moeilijk valt om die gegevens door te sturen. Ze zijn het niet gewoon om opgevolgd te worden. Je merkt dat er ook in de grote Belgische ploegen nog steeds geen plaats is voor trainers. Er wordt op de zelfdiscipline van de renners gerekend. Daardoor zijn er velen die onder hun mogelijkheden blijven. Als je bijvoorbeeld ziet hoe er in een klein land als Luxemburg wordt gewerkt, met een heel gerichte visie en trainingsaanpak, daar pluk je de vruchten van. Luxemburg heeft drie profs. Frank Schleck, een jonge renner in volle ontwikkeling; Kim Kirchen, die in Italië de Trofee Laigueglia wint, waar de eerste jonge Belg op tien minuten eindigt; en Benoît Joachim, die in de ploeg van Lance Armstrong de Tour mag rijden, iets waarvoor geen enkele Belg in aanmerking komt.

‘Het is trouwens juist Armstrong die toont hoe belangrijk het is om doelgericht te trainen. Hij omringt zich voor alles door specialisten, er wordt constant voor hem gedacht. Voor hij eraan begint, is hij zoveel gebrieft dat hij weet wat hij moet doen. Armstrong denkt eraan het uurrecord aan te vallen en er staat meteen een hele batterij begeleiders klaar om hem raad te geven. De verdienste van zijn ploeg is dat ze daar oog voor heeft, en in dat begeleidingskader uitgaat van heel gekwalificeerde personen. Je hebt hier bij ons ook van die mensen die zich verdiepen in trainingsleer en renners begeleiden, ze gaan hen op een heel wetenschappelijke manier vertellen wat er gebeurt als ze iets doen. Terwijl trainen puur actie is, renners zijn niet klaar voor theorie, ze hoeven niets te weten over trainingszones of aërobe uithouding.

‘Topsport is harder dan ooit. Niet omdat de inspanningen veel zwaarder zijn dan vroeger, wel omdat de verleidingen zoveel groter zijn. Ook dat maakt een heel nauwgezette begeleiding noodzakelijk. Te veel renners worden door omstandigheden plots op de goede weg geholpen. Neem nu Peter Van Petegem, nog altijd een van onze beste eendagsrenners. Als ik Van Petegem zie, denk ik: jammer dat er niet nog meer is uitgekomen. Ik ken Peter heel goed, hij was al heel vroeg fysiek sterk, een atleet, maar iedereen maakt in zijn leven al eens een moeilijke periode door. Van Petegem belandde op een gegeven moment in een kleine ploeg en zelfs in een Amerikaans team dat failliet ging. Zijn carrière hing echt aan een zijden draadje. Moest hij vroeger beter begeleid zijn, moest er iemand geweest zijn die van heel nabij zijn trainingsschema’s opvolgde, dan zou hij wellicht veel vroeger grote koersen hebben gewonnen.

‘Als je talent hebt, dan moet je ermee werken. Het zijn niet allemaal uitzonderlijke renners als Tom Boonen, die erg snel volgroeid is. Aan Boonen zie je ook dat hij goed bezig is, dat hij zich langzaam maar zeker gaat ontwikkelen tot iemand die grote klassiekers wint. Andere renners gaan zich dit jaar ook opwerken: Nick Nuyens, Philippe Gilbert, Johan Van Summeren, ik verwacht daar veel van. Toch blijf ik van iedereen het gevoel hebben: er zit meer in. Als ze beter opgevolgd worden. En wat dat betreft loopt er veel mank in de Belgische ploegen. Een ploeg als Quick-Step of Davitamon-Lotto moet over twee trainers beschikken. Dat is natuurlijk een kwestie van budgetten en mogelijkheden, maar ook van prioriteiten stellen. In december zag ik die Luxemburger, Frank Schleck, keihard trainen op de piste van Gent. Hij wilde klaar zijn als zijn ploeg, CSC, met de groepstrainingen begon. Hij had schrik dat hij anders uit de wielen zou worden gereden. Hij vertelde me dat Bjarne Riis, de manager, iedereen had voorgehouden waar ze op een gegeven moment moesten staan.

‘Bij ons beginnen veel renners zonder basisconditie aan die groepstrainingen. Gewoon omdat ze niet weten wat er van hen wordt verwacht. Dat is zeker niet de schuld van de ploegleiders, ik trek de competentie van die mensen absoluut niet in twijfel. Alleen: sportdirecteurs moeten zich vaak met zoveel administratieve dingen bezighouden dat ze niet meer aan de essentie toekomen.

‘Natuurlijk zal de Pro Tour (het regelmatigheidscriterium dat de Wereld- beker vervangt, nvdr) het wielerlandschap veranderen. Ik denk dat je in de opleiding van Belgische renners moet inspelen op het profiel van de wedstrijden. Want wat merk je heel duidelijk? Veel koersen van de Pro Tour worden op een lastig parcours gereden, op een omloop met het nodige klimwerk. Daarin blinken we niet echt uit. We hebben geen ronderenners meer, maar we moeten zien dat we straks ook nog in de belangrijkste eendagswedstrijden mee kunnen. En die worden steeds zwaarder. Daarop moet je anticiperen. En dan kom je bij een ander probleem waarmee wij in Vlaanderen zitten opgescheept: bij de jeugd zijn de versnellingen te klein. Die beperking is opgelegd door de Internationale Wielrenunie UCI en geldt voor alle landen. Het is juist dát wat niet kan. In Italië en Frankrijk rijd je vaak bergop en bijna altijd op golvende omlopen. Daar volstaat een kleine versnelling. Hier heb je te maken met een vlak parcours. Die kleine versnelling is echt een beperkende factor in de fysieke ontwikkeling van elke renner, je krijgt de mogelijkheid niet om tegen een hogere weerstand iets te doen. Ook daarom moeten er meer trainers komen: om duidelijk te maken dat het in feite niet om de versnelling gaat, maar om de cadans, om de omwenteling.

‘Los daarvan heb ik toch een aantal bedenkingen over de Pro Tour. Voor de toprenners op zich zal er niet veel veranderen, maar wel voor de anderen. Ik begeleid bijvoorbeeld Wim Van Huffel die dit seizoen naar Davitamon-Lotto is overgestapt. Hij heeft nu al te horen gekregen dat hij én de Ronde van Italië én de Ronde van Spanje moet rijden. Terwijl hij al van begin februari aan de slag is, in de Ster van Bessèges. Dan vraag ik me af: kan die jongen dat aan? Ik ben echt benieuwd hoeveel renners uit de Pro Tour-ploegen de Ronde van Spanje gaan uitrijden. Want het zijn niet de toppers die gaan deelnemen, maar wel de renners van een minder niveau. En die zullen dus al een andere grote ronde in de benen hebben. Ik ben toch een beetje bang dat het allemaal te zwaar wordt. Bovendien: voor neoprofs is zo’n Pro Tour-ploeg helemaal niets. Want je zadelt hen op met onrealistische opdrachten. Met het gevolg dat ze ontgoocheld raken en hun moreel verliezen. Het is trouwens al zo moeilijk om de stap van de beloften naar de profs te zetten. Dat heeft ook te maken met het optrekken van de kilometers bij de jeugd. Een wedstrijd voor juniores was vroeger hooguit 90 kilometer lang, nu soms 120 kilometer. Het gevolg is dat het niet meer de klasse is die komt bovendrijven. De renner die wint, is degene die het meest op de fiets zit. En dat zijn heel vaak degenen die niet meer naar school gaan.

‘Of de Pro Tour de renners niet zo belast dat ze gemakkelijker naar doping zullen grijpen? Kijk, ik denk dat je het niemand kwalijk kan nemen dat hij zich medisch laat begeleiden. Je kan het wel iemand kwalijk nemen dat hij zich laat begeleiden door een veearts. Ik zeg altijd: medisch begeleiden is je fysiek helpen verbeteren. Maar dan wel op een verantwoorde wijze. Je moet de medische wetenschap gebruiken, maar niet misbruiken. Los daarvan blijf ik erbij: de basis van alles is een goed opgebouwde training. De hoge cadans van Lance Armstrong is voor mij bijvoorbeeld een raadsel. De wetenschap zal binnen zoveel jaar zeggen waarom hij dat kon. Maar vandaag weten we niet waarom Armstrong bergop zo’n hoge trapfrequentie bereikt. Je moet daarvoor een hoger zuurstofverbruik hebben en je moet dus ook een hoger zuurstofaanbod hebben. Vanwaar komt dat?

‘Ik ga Armstrong niet in diskrediet brengen, hij was negentien jaar en werd wereldkampioen. Het zal wel zo zijn dat hij dat allemaal met training bereikt. Tenslotte is dat de kwaliteit van een trainer: hij weet het voor de wetenschap het kan bewijzen. Trainers kunnen niet competent genoeg zijn. Juist in de ploeg van Armstrong zie je dat: ze komen in de Ronde van Frankrijk met negen man aan de start, ze zijn allemaal in topvorm. Ze rijden boven hun normaal kunnen omdat ze op die ene wedstrijd zijn gefocust. Dat is bijzonder knap, daar mag ook Johan Bruyneel erg trots op zijn. Maar aan de basis daarvan ligt een heel duidelijke planning. En het is die planning die hier ontbreekt.’

Jacques Sys

‘Training is pure actie. Renners hoeven niets te weten over trainingszones of aërobe uithouding.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content