Artroze

DE ROOS EN DE NACHTEGAAL door een anonieme kunstenaar, evenknie van Jan Brueghel. © Paris/Musée du Louvre

Jan Braet kijkt naar kunst en het leven, in bloei en verval, zoals de rozen. Deze week de expo Het Rozenrijk in het Louvre-Lens.

We laten ons graag door de Oriënt betoveren, door sprookjes uit duizend-en-één nacht, droompaleizen en hangende tuinen. Dat is natuurlijk je reinste exotisme, een bijverschijnsel van het oriëntalisme, een erfenis uit de koloniale tijd. Maar vermoedelijk zijn die zoete illusies niet puur een product van de westerse verbeelding. Ook in het oosten moeten ze duchtig gecultiveerd zijn. Ik denk aan de sjahs van Iran uit de dynastie van de Kadjaren. Zij regeerden de hele negentiende eeuw lang, en wisten zich te handhaafden tegen het imperialisme van het tsaristische Rusland en het Britse Rijk – al moesten ze wel terrein prijsgeven.

De Kadjaren noemden hun paleis in Teheran Golestan (Rozentuin), naar de titel van het hoofdwerk van de grote Perzische dichter Saadi uit de dertiende eeuw. Een wandcitaat eruit geeft de toon aan: ‘Welk nut zou een schaal met bloemen voor je hebben? Neem liever een blad(zijde) uit mijn Rozentuin. Een bloem zal het vijf, hooguit zes dagen uithouden, maar deze Rozentuin zal een eeuwigheid voor je meegaan.’ In het museum Louvre-Lens herschiep ontwerper Christian Lacroix de illusie van het rozentuinpaleis. Hij verbond de paviljoenen met elkaar door dromerige straten, belegd met zachtgrijze kamerbrede tapijten waarin gebouwen, bomen en bergen zijn geprent. Terwijl je stapt, scheer je op een vliegend tapijt boven de wereld.

De Kadjaren beschouwden kunst als decor, nabootsing en verfraaiing.

De woekering van bloemmotieven waarmee hofkunstenaars tapijten, boeken, deurpanelen, kistjes en spiegellijsten versierden, verraadt een puur decoratief kunstgevoel dat ook tot uiting komt in de waardering voor het nabootsen en verfraaien van dingen, veeleer dan voor het creëren van iets nieuws. Razi Taligani voorzag delicate miniaturen uit de zestiende eeuw van weelderige randversieringen, en oogstte lof voor het opsmukken van eeuwenoude tafereeltjes: de aankomst van een prins, een dronken jongeman en zijn metgezel, een jongen met een valk.

De zeventiende-eeuwse Perzische vertelling over de roos en de nachtegaal was een geliefkoosd motief, hier te zien in een waterverftekening van Lutf Ali Khan Shirazi en in een boekbandversiering door een anonieme kunstenaar, de evenknie van Jan Brueghel (‘de fluwelen Brueghel’ ).

De Kadjaren luisterden in hun Rozenpaleis naar traditionele muziek, gespeeld op zo’n verrukkelijk oosters snaarinstrument als de santur of een bizarre vierzijdige viool. Ze kregen van de tsaar en van de koningin van Engeland de eerste daguerreotypecamera’s toegestuurd. Ze lieten die onaangeroerd, tot een Franse reiziger hen er het gebruik van leerde. Tevreden met de foto’s die hij van zichzelf nam, gaf Nasir-al-Din Sjah (1848-1896) de beste fotografen van het land de opdracht om het hele rijk in beeld te brengen. Het werd een geslaagde onderneming op wetenschappelijk en op artistiek vlak.

Nasir was ook de eerste om naar Europa te reizen. De foto waarop hij samen met koning Leopold II op een balkon in Oostende poseert, toont een levensgenieter. Het beeld wijkt af van de geijkte manier waarop hofschilders de sjahs altijd hadden voorgesteld, als uitdrukkingloze dragers van machtsattributen, met baarden als kronen. Wat een contrast met de verschijning van de zestienjarige, baardloze Ahmad Sjah, gefilmd bij zijn kroning in 1914. Een zwaarlijvige jongen kijkt bedremmeld en met onrust in de ogen naar het protocol van de macht, waar hij geen vat op heeft. Hij, de laatste onder de Kadjaarse sjahs, werd in 1921 zachtjes naar de uitgang gedreven.

Tot 23 juli.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content