#8 ‘De godsdienstvrijheid wordt oneerlijk geïnterpreteerd’

© Illustratie Stijn Felix

Waarom krijgt een religieuze overtuiging meer bescherming dan een mening, vragen Veerle Wouters en Hendrik Vuye zich af.

Het is nogal een zomer geweest voor de mensenrechten. Wetenschapsfilosoof Maarten Boudry wil de godsdienstvrijheid afschaffen, Peter De Roover wil de vrijheid van meningsuiting beperken. Gelukkig duurt de zomer niet al te lang in onze contreien, anders gingen vrijheid van vergadering, vrijheid van vereniging, recht op privacy en het recht op een eerlijk proces ook allemaal op de schop. Nu de zon al een ietsje lager aan de einder staat, past het om de draagwijdte en de beperkingen van deze rechten eens nader te bekijken.

De vrijheid van meningsuiting is een belangrijke waarde. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stelt terecht dat ze zorgt voor pluralisme, wezenlijk kenmerk van de democratie. Vrije meningsuiting is de basis van de persvrijheid, de academische vrijheid, de immuniteit van het pleidooi van de advocaat die zijn cliënt bijstaat, de ‘freedom of speech’ van de politicus die zijn kiezers vertegenwoordigt. Politieke partijen, consumentenorganisaties, vakbonden, werkgeversorganisaties, denktanks, studiecentra: het zijn allemaal exponenten van de vrije meningsuiting. Men springt het best niet lichtzinnig om met die verworvenheden van de democratie.

Geweld is geen mening

Vrijheid van meningsuiting is geen absoluut recht. Die vrijheid kan worden beperkt, maar enkel wanneer er een ‘dwingende maatschappelijke noodwendigheid’ bestaat. Het is een wijdverbreid misverstand dat terrorismebestrijding beperkingen aan de vrije meningsuiting noodzakelijk maakt. Geweld, oproepen tot geweld, terrorisme, mededaderschap of medeplichtigheid aan deze handelingen vallen niet onder de vrije meningsuiting. Geweld is geen mening.

Godsdienstvrijheid is evenmin een absoluut recht. Beperkingen zijn dus mogelijk indien ze beantwoorden aan een ‘dwingende maatschappelijke noodwendigheid’. Vanuit juridisch standpunt zijn vrije meningsuiting en vrije godsdienstbeleving rechten van dezelfde soort. De Belgische Grondwet waarborgt beide rechten zelfs in hetzelfde artikel. In het Europese mensenrechtenverdrag gaat het om twee opeenvolgende artikels, met identieke structuur. Dit toont de grote verwantschap aan.

Meer nog: die verwantschap is zelfs zo groot dat de godsdienstvrijheid uit de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens schrappen geen enkele zin heeft. Stel dat de godsdienstvrijheid wordt geschrapt, wat zal dat veranderen? Dat er geen godsdiensten meer zullen bestaan? Dat er geen kerken meer zullen zijn? Helemaal niet, religie is een levensbeschouwing. Levensbeschouwingen kunnen zich perfect organiseren als religieuze gemeenschap door gebruik te maken van de vrije meningsuiting, de vrijheid van vergadering en de vrijheid van vereniging.

Hoofddoek of keppeltje

Wat wel problematisch is, is dat de vrijheid van religie vaak absoluut wordt toegepast, alsof het een onbeperkt recht is. De vrije meningsuiting geniet niet diezelfde bescherming. Een foto met een religieus hoofddeksel op een identiteitskaart kan, op grond van de vrije godsdienstbeleving.

Een overtuigde vakbondsmilitant zal zich tevergeefs beroepen op de vrije meningsuiting om een foto op zijn identiteitskaart te krijgen met een petje van zijn vakbond. Waarom is een religieuze overtuiging meer waard dan een niet-religieus engagement? In het hoger of universitair onderwijs zal men er geen probleem van maken dat iemand met een hoofddoek of een keppeltje komt doceren. Doet men dit met een pin van een politieke partij op de vest, dan wordt men ongetwijfeld ter verantwoording geroepen. Waarom dit verschil? Nogmaals, het zijn gelijkaardige rechten.

De vergelijking wordt nog scherper wanneer men ze toepast op onverdoofd slachten. Dat moet kunnen op grond van religieuze motieven, oordeelt de Raad van State. Roept iemand in dat het zijn innige overtuiging is dat dieren onverdoofd geslacht moeten worden, dan zal die persoon bot vangen bij diezelfde Raad van State. Is de mening van een niet-gelovige dan minder waard dan het geloof van een devoot mens? Waarom mag er meer in naam van een religie dan in naam van een innige niet-religieuze overtuiging?

Ongelijke behandeling

Indien er al een probleem is met mensenrechten, dan is het niet met de vrije meningsuiting. Dat recht wordt niet absoluut toegepast. Het probleem situeert zich in de absolute interpretatie van de godsdienstvrijheid. ‘Ik geloof…’, en bijna alles kan. ‘Ik meen dat…’, en plots kan veel minder. Dat is een paradox die kan tellen. Meer nog, het is een ongelijke behandeling die niet te verantwoorden is.

Laat Caesar zeggen wat Caesar wil zeggen. Laat God geloven wat God wil geloven. En geef beiden dezelfde bescherming.

aantal lezers: 7241

Veerle Wouters en Hendrik Vuye

‘Waarom mag er meer in naam van een religie dan in naam van een innige niet-religieuze overtuiging?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content