Rudy Tambuyser

Koningin Elisabethwedstrijd 2011: verslag finaleavond 2

Rudy Tambuyser Muziekjournalist

Hwang Insu heeft misschien wel het mooiste vocale potentieel tot nog toe, maar hij weet niet wat hij er moet mee aanvangen.

Enkele mooie vocale momenten ten spijt, was de ster van de tweede finaleavond van de Koningin Elisabethwedstrijd geen zanger, maar een trompettist: Manu Mellaerts, solist van het Muntorkest, gaf de Koreaanse bariton Hwang Insu repliek in de aria ‘Grosser Herr und starker König’ uit Bachs Weihnachtsoratorium. Die is bekend om zijn aartsmoeilijke trompetpartij. Verbluffend hoe ze hier ten beste werd gegeven, en dat in een poel van karige voorbereiding – de kandidaten en het orkest delen slechts minuten samen, voor ze het podium op moeten – en nervositeit.

Maar goed, het is een zangwedstrijd, en dus moeten er pro’s en contra’s, kwaliteiten en gebreken worden geturfd. In elk geval konden de Belgische tenor Thomas Blondelle en de Hwang Insu niet meer van elkaar verschillen.

Thomas Blondelle: erudiet werkpaard

Blondelle, die de spits afbeet, is in de eerste plaats een erudiete zanger. Niet zozeer omdat hij musicoloog is – zijn lezing van ‘Thou shall break them with a rod of iron’ uit Handels oratorium Messiah zal niet de wedstrijdgeschiedenis ingaan als een parel van stijlzuiverheid – maar wel omwille van de manier waarop hij tekst behandelt. Je krijgt van hem goed Engels, goed Duits en goed Frans, hij weet zeer goed wat hij zingt en alsof dat voor een zanger niet genoeg is, weet hij ook nog eens hoe en waar de muzikale prosodie en spanningsopbouw maximaal samenwerken, en waar een van beide een zetje van de uitvoerder nodig heeft. Vocaal gezien is hij echter behoorlijk beperkt – ik kan het legertje commentatoren dat gisteren met superlatieven gooide dan ook niet bijtreden.

Blondelle heeft het vak bij wijze van spreken op het operapodium geleerd. Daar is in principe uiteraard niks mis mee, het heeft zelfs onmiskenbare voordelen, maar het houdt ook gevaren in. Zo is zijn techniek er louter op gericht, zijn geluid zo ver mogelijk de zaal in te gooien, inclusief de medeklinkers. Übertreibung macht anschaulich, zeggen de Duitsers, en Blondelle neemt die raad ter harte. Een stem functioneert evenwel ideaal in samenwerking met het oor, dat wil zeggen: een grote zanger gooit niet alleen klank van zich weg, hij wisselwerkt met de akoestische informatie die hij van de ruimte zelf krijgt.

Dan krijgt een stem opeens een duizendvoud aan inclinatie- en expressiemogelijkheden. Blondelle hanteert een aloud Duits recept dat met grote zekerheid de meest dramatische problemen vermijdt, maar grofmazig is: mond zeer ver open (ook in het lagere register, waar dat geen enkele zin heeft), een ademsteun waar je een kathedraal op kan bouwen, en een middenrif dat wel aan kettingen lijkt te hangen. Duurzaam.

Behalve aan justesse in het hoge register, boet de tenor daarmee echter veel aan souplesse in, zowel vocaal en muzikaal als emotioneel. Jazeker, hij is betrokken, maar extreem en digitaal: tussen euforisch en dodelijk bedroefd, tussen alles en niks is er, euh, niks. Hij kent de knepen van het vak: eens expressief de andere kant op kijken, grote ogen trekken, met de hand naar het voorhoofd grijpen bij een uithaal van het orkest… Heel fraai allemaal – zeker in Mahlers ‘Revelge’ braadde die haring zeer goed – maar ook eendimensionaal, terwijl precies deze man nog veel meer subtekst en muzikale details zou kunnen ontsluiten. Als Blondelle erin slaagt zang en gestiek minder door podiumtics te laten dicteren en zijn palet te verfijnen, kan hij een grote zanger worden.

Hwang Insu: puber in een mannenlijf

Over Hwang Insu moeten we kort blijven – het is niet de bedoeling hier iemand uitgebreid af te kammen. Deze Koreaanse bariton heeft misschien wel het mooiste vocale potentieel dat ik tot nog toe op de wedstrijd heb gehoord, maar hij weet in de verste verte nog niet wat hij er moet mee aanvangen en hoe. Zijn aria’s lijken louter fonetisch ingestudeerd, hij brengt ze letterlijk wars van een eventuele bedoeling of betekenis.

Het is voor de wedstrijd geen goede zaak dat kandidaten zoals Hwang het finalepodium halen. De zangeditie van de Koningin Elisabeth worstelt ook zonder extremen als dit met een imagoprobleem: de grote discrepantie tussen haar aanspraak op de bedenkelijke titel ‘wereldkampioenschap voor zangers’ en het blote feit dat het algemene niveau sterk te wensen over laat.

Toch blijf ik erbij dat Hwang intrinsiek fantastische mogelijkheden heeft – grote flarden van zijn Bellini-aria (‘Ah! Per sempre’) maken dat maar al te duidelijk. De vraag is evenwel, hoe dat potentieel bij een bijna dertigjarige nog kan worden aangeboord, als hij nu nog maar nauwelijks de muzikale maturiteit van een puber heeft bereikt.

Hong Haeran

Laat ik over deze zeer goede sopraan, alweer uit Korea, ook maar kort blijven. Ze is de eerste van de tot nog toe zes finalisten die vrij genoeg zingt om vocaliteit als een middel in plaats van een doel te zien. Ze heeft een kleine stem, maar plaatst die zo oordeelkundig en met zo’n volmaakte dictie in de ruimte, dat je het al op een checklist moet hebben staan om het op te merken.

Ze intoneert, zeker verhoudingsgewijs, als een scheermes. En ze luistert naar het orkest. Voeg daarbij een zeer verstandige keuze van het programma – veelzijdig, maar niet te dramatisch, pittig zonder karikaturaal te worden – en we hebben zonder de minste twijfel de voorlopige winnares.

Halftime.

Rudy Tambuyser

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content