Klassiek: Slappe Beethoven, gespierde Bruckner (* * *)

Bernard Haitink stond op zijn 81ste uitzonderlijk nog eens voor “zijn” Koninklijk Concertgebouworkest.

Gehoord op 17 september in het PSK in Brussel

Het eerste galaconcert van het nieuwe seizoen in Bozar was tevens de afsluiter van het Klarafestival. Het Paleis voor Schone Kunsten was tot de nok gevuld voor de 7e Symfonie van Bruckner en het 3de Pianoconcerto van van Beethoven. Op het podium wachtte het beste orkest ter wereld: Het Koninklijk Concertgebouworkest uit Amsterdam, met op de bok niemand minder dan de inmiddels 81-jarige Bernard Haitink die Mariss Jansons (wegens ziekte) mocht vervangen. Na vele jaren verscheen Haitink dus opnieuw voor “zijn troepen”, het orkest dat hij van 1961 tot 1988 met ijzeren hand had geleid en wiens niveau en reputatie hij al die jaren wist te handhaven en zelfs nog te verbeteren. Het was ongemeen spannend voor de orkestleden en voor het publiek om hem weer aan het werk te zien, in zo’n zwaar programma dan nog.

Maurizio Pollini die eerst aangezocht was om het Schumannconcerto te vertolken werd (ook al wegens ziekte) vervangen door de Oostenrijkse pianist Till Fellner. Hij speelde de solopartij in het 3de Pianoconcerto van van Beethoven. Fellner is een telg uit het nest van Alfred Brendel en net als zijn oude mede-leerling Paul Lewis, een van de betere Beethovenvertolkers van het moment. Een verantwoorde keuze dus , en best spannend om dit kruim van schitterende muzikanten samen te weten muziek maken. Mijn verwachtingen waren hoog gespannen. Te hoog, zo bleek al gauw.

Beethoven kreeg een oubollige en steriele uitvoering. Met tal van kleurrijke, tintelende en bruisende vertolkingen in mijn achterhoofd was luisteren naar deze lijkrede een tenenkrullende ervaring. Tempo, dynamiek, frasering, kleur, accenten…alles was oude stijl, alsof decennialang de hele aardverschuiving van de authentieke uitvoeringspraktijk aan Haitink voorbij was gegaan. De slepende tempi, vooral in het Largo, haalden alle veerkracht en schwung uit de partituur. De hoekige contouren en houterige, schoolse ritmes in de hoekdelen van het concerto waren ver van de geest van Beethoven verwijderd. Speelplezier leek wel een overbodige luxe. Solist Till Fellner had immers weinig keuze dan het loodzware parcours met de maestro mee af te stappen. Aan een rit met de rem op, valt geen pret te beleven.

Anderen zullen zeggen dat het toch allemaal mooi afgewerkt was en dat orkest en solist mooi samen bleven. Akkoord. Geen foute noten, geen decalages, alle orkestgroepen die gedisciplineerd mooi in de pas liepen, enzovoorts. Dit orkest is jawel een Rolls Royce en de solist van topniveau. Maar dan wil ik even herinneren aan Beethovens woorden: “Liever ernaast spelen, dan de emotie achter de noten te vergeten.” In dit pianoconcerto waarin Beethoven voor het eerst bewust afstapte van het klassieke denkpatroon, juist om in zijn muziek méér expressie toe te laten, mocht echt wel dynamischer en expressiever, avontuurlijker en minder stijfjes gemusiceerd worden.

Gelukkig was er na de pauze Bruckner (1824-1896). Sta mij toe even over deze componist uit te weiden, uit respect. Bruckner was Oostenrijker, zeer katholiek opgevoed en zoon uit een arm boerengezin. Hij bracht een groot deel van zijn leven door achter het dorpsorgel. Pas na zijn veertigste begon hij symfonieën te schrijven, steeds aarzelend en twijfelend of het wel goed genoeg was, en steeds reviserend. Bruckner klinkt juister als hij uitgevoerd wordt in een kerk of kathedraal, dat is immers de biotoop waar zijn muzikale ideeën, achter het orgel, vorm kregen. Al sinds mijn puberjaren ben ik gefascineerd door Bruckner, nog meer dan door Mahler of Wagner. Bruckners symfonieën lijken nog dichter bij het onbevattelijke te komen. Met zijn eindeloze melodieën die met de strakheid van een arendsoog de wereld van bovenaf lijken te beschouwen, krijgt zijn muziek iets groots, iets heiligs (en véél heiliger dan de Kerk). Moeilijk te omschrijven… Het is een kenmerk dat ook door Hitler werd opgepikt, zelf een kleine Oostenrijker van eenvoudigen huize… Hitler heeft de muziek van Bruckner in de nazitijd verdedigd en ervoor gezorgd dat ze veel gespeeld, gedrukt, en uitgegeven werd. Bij zijn begrafenis weerklonk het Adagio uit Bruckners Zevende

Bruckners Symfonie nr.7 in E (1881-1883)heeft dus een geschiedenis die je jammer genoeg niet meer kunt wegdenken eenmaal je deze kent. Maar zij is ook de bekendste en de “vriendelijkste” van de negen symfonieën. Vier delen heeft ze, en ze duurt een vol uur. Het eerste deel neemt al direct een goeie twintig minuten in beslag. Hier kon Haitink met de Rolls Royce cruisen zoveel hij wilde. De lange melodieën bij Bruckner smeken om ademruimte, discipline, een strakke boog, een (ge)wijde horizon,… kortom, alles waar Haitink en zijn Concertgebouworkest een patent op hebben. De cellosectie die het eerste deel unisono inzette klonk adembenemend eensgezind, accuraat, kordaat en warm van toon. Die samenhorigheid van orkestgroepen is kenmerkend voor dit orkest, of het nu gaat over de lage strijkers, de violen, de houtsectie of de kopers. In Bruckner komt die kwaliteit geheid goed uit de verf, omdat deze muziek vaak opgetrokken is uit afzonderlijke klankblokken waar de orkestgroepen apart aan bod komen. De vele stop & go effecten laten het Concertgebouworkest ook toe uit te blinken in gelijk inzetten en samen landen.

Unheimlich mooi klonk het tweede deel, het Adagio: Sehr feierlich und sehr langsam. Toen Bruckner aan dit deel werkte in februari 1883 vernam hij met pijn in het hart dat zijn grote voorbeeld Richard Wagner gestorven was. Daarop besloot hij de symfonie aan zijn idool op te dragen en vier Wagnertuba’s in de orkestpartij bij te schrijven. Die weerklinken als een vroom koraal in de beginmaten van het Adagio. In het Scherzo en de Finale waren vooral de kopers en de pauken van de partij, met een levendig, soms demonisch, soms feestelijk resultaat.

Ik denk dat het Concertgebouworkest in feite alles aan kan. Alleen hangt het ervan af welke dirigent de plak zwaait. Met Mariss Jansons aan het roer had de Beethoven waarschijnlijk frisser en dynamischer geklonken. Met een oudere pianist als Pollini had Haitink misschien meer uit handen willen geven, wie weet? In ieder geval, wat Beethoven betreft heeft de tijd Haitink hopeloos ingehaald. Maar Bruckner maakte alles goed. Die was tijdloos!

Greet Van ’t veld

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content