Journalistieke vrijbuiterij

‘Onze persmaffia’. Of een volledige uiteenzetting van de corruptie en de misdaden van dagbladen’. Lap, daar heb je weer zo’n aflevering mediakritisch gezeur van een egocentrische columnist!

Columnisten werden recent – in een poging tot profiling – in De Standaard (22/10) weggezet als ‘uit louter ijdelheid opgetrokken parasieten van de journalistiek’. Mis. Het hierboven aangehaalde boek, ‘Our Press Gang’, is van de hand van een gewezen Amerikaanse hoofdredacteur, Lambert Wilmer, en verscheen in 1859. Het behoort tot een van de vroegste golven van maatschappelijke bevraging van de kwaliteit van journalistiek.

Ook toen zagen journalisten die bevraging als een bevestiging van het belang van goede journalistiek noch als een kans tot solide maatschappelijke verankering.

In 1889 verscheen het eerste artikel dat ethiek en journalistiek samenbracht, van de Britse conservatief-katholieke auteur William Samuel Lilly. Het was een reactie op een eerste golf van ‘liberalisering’ van de media, die de conservatieve elite deed vrezen dat degelijke journalistiek, beoefend door welopgevoede gentlemen, zou worden overgeleverd aan ‘mannen van obscure afkomst, met een gebrekkige scholing en ruwe manieren’ (geciteerd in Alan J. Lee, The Origins of the Popular Press in England 1855-1914).

Moderne journalisten vertrekken van een eigen verantwoordingsplicht over de wijze waarop ze hun vak uitoefenen. Die verantwoordingsplicht delen ze met andere gemoderniseerde beroepen, zoals magistraat, politicus, bankier, advocaat, revisor, accountant, architect, aannemer en professor. Een van de vier beginselen van de deontologische code van de Society of Professional Journalists (www.spj.org) is inderdaad accountability, verantwoording afleggen aan publiek, bronnen, samenleving en collega’s.

Deontologische codes strekken daartoe. Zopas vernieuwde de Vlaamse Raad voor de Journalistiek (www.rvdj.be) zijn code. Die raad verenigt journalisten, mediabedrijven en externen, meestal professoren maar – opmerkelijk – ook een bedrijfswoordvoerster. De nieuwe code moderniseert oudere teksten over de klassieke beginselen van waarheidsgetrouwheid, onafhankelijkheid, fair play en menselijke waardigheid en privéleven.

‘Journalistiek is tiranniek en onderdanig. Ze gaat door de knieën voor elke machtige invloed, en is alleen fors en onafhankelijk wanneer ze zwakken en weerlozen aanvalt. Eerroof hoort bij journalistiek zoals blaffen bij honden.’ Zijn we daar weer met modern mediakritisch gezanik? Geenszins, het is een citaatje uit Wilmers’ boek.

In onze wetgeving werd voor het eerst in 1987 verwezen naar de noodzaak aan journalistieke deontologie, met name voor commerciële omroepen. Later kreeg de VRT de decretale verplichting opgelegd om een journalistieke code uit te werken. Opvallend is dat het decreet de gedelegeerd bestuurder van de omroep, samen met de klassieke vakbonden, de bevoegdheid toekent om die vast te leggen, een ongelukkige contaminatie van journalistieke deontologie met management en syndicalisme. Toch zijn de code van de VRT en haar redactiestatuut degelijke, zij het complexe werkstukken geworden, toegepast door een verkozen deontologische adviesraad.

De code van de Vlaamse Raad voor de Journalistiek werd mee ondertekend door de mediaminister. Ook dat zou vroeger ondenkbaar zijn geweest, maar vandaag pakt men ermee uit. Misschien omdat redacties vandaag worden gezien als ‘belendende percelen’ van de Wetstraat, zoals Luc Huyse in de De Standaard (22/10) stelt? Of genereren journalistieke en politieke middens nu een synergie in publiek-private samenwerking op basis van een nieuw gevonden wederzijds respect? De mediaminister steekt een tandje bij, door mediasubsidies te verbinden aan het onderschrijven van de deontologische code. Is dat nu een goede demarche? Geld voor ethiek? Zijn de schuinsmarcheerders niet vaak journalistieke vrijbuiters, wier commerciële succes maakt dat ze niet afhankelijk zijn van subsidies?

Leo Neels

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content