Koen Meulenaere

Jezuïet

Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

De ophef rond de klachten tegen Luc Versteylen en zijn brouwerij der ontucht in Viersel brengt een bepaalde contemplatieve orde in een slecht daglicht. Niet voor het eerst, vermoedelijk ook niet voor het laatst. Wij zullen eens iets vertellen.

Toen Knack nog gehuisvest was op het Montgomerysquare en uw dienaar vanuit zijn raam onder de dakpannen uitkeek op het trotse bronzen beeld van de veldmaarschalk, o wat een mooie tijd was dat, meldde zich daar op een dag aan het onthaal een priester. Een jezuïet! Dat zagen wij niet elke dag. Rik De Gendt was toen wel onze medewerker voor metafysische en transcendente onderwerpen, maar Rik was van jezuïet overgegaan in franciscaan omdat wij met betalingen aan medewerkers minder gul waren dan met vergoedingen aan onszelf. Eerst oomke, en dan oomkes medewerkers, dat was na ‘Voor mensen die denken’ de belangrijkste leuze van Knack. Onder onze chef-Wetstraat is dat veranderd, ja zelfs omgedraaid.

Het verschijnen van een jezuïet veroorzaakte bij onze veeleer wereldlijk georiënteerde receptioniste meer opschudding dan dat van de antichrist zelf zou hebben gedaan. Ze trok zich in paniek terug achter een kast vol onbetaalde rekeningen en tikte het noodnummer in. Toen ze fluisterend aan de dispatching van de rijkswacht meedeelde dat een jezuïet zich toegang tot onze kantoren had verschaft, antwoordde de brigadier van dienst: ‘Madam, prijs u gelukkig dat het er maar één is, bij ons zit het vol.’

Nadat onze onthaalmoeder terug van achter haar kast was gekropen, eiste de pater op hoge toon om Gust Verheyen te mogen spreken. De receptioniste besloot het gevaar het hoofd te bieden en antwoordde ferm: ‘Eerwaarde, hier werkt geen Gust Verheyen. Er zijn er hier trouwens niet veel die werken.’

Maar daar nam de ander geen genoegen mee, en hij herhaalde met barse stem zijn eis. Gelukkig kwamen op dat moment, het was rond halfvier in de namiddag, de eerste redacteurs en ook al enkele chefs terug van een werklunch bij de Bosniër om onze hoek, en kon het geval worden overgelaten aan hoger gekwalificeerden. Ook zij moesten, tot hun spijt, bevestigen dat hen geen Gust Verheyen bekend was. Jan Verheyen ja, doelpunt tegen Nederland in 1973 onterecht afgekeurd wegens buitenspel. Gert Verheyen ook, zijn zoon, maar geen van beiden was in dienst bij Knack. Een Gust Verheyen was dat evenmin, en zo iemand maakte zelfs weinig kans om voor een aanwerving nog maar in aanmerking te komen. We hadden al een Reynebeau, dat volstond ruimschoots.

Nog gaf de jezuïet, getrouw aan de gebruiken van zijn orde, niet op: ‘Ik ga hier niet weg vooraleer ik Gust Verheyen persoonlijk dit hoogst geheime en belangwekkende dossier heb kunnen afgeven.’ U denkt nu spontaan aan pedofilie in de kerk, maar in die dagen bestond dat nog niet. Een belangwekkend dossier, een geheim nog wel, dat oversteeg stilaan de competentie van een chef van Knack, om van die van een gewone redacteur nog niet te spreken.

Hubert van Humbeeck, hoofdredacteur en operationeel leider van de redactie, werd nu in zijn werkzaamheden gestoord en gevraagd om zonder uitstel uit zijn bureau op de derde verdieping af te dalen. Gelukkig was er een lift. Opnieuw vroeg de stilaan over zijn toeren draaiende bezoeker naar Gust Verheyen. Waarna Hubert hem een tijdje peinzend aankeek, en dan vroeg: ‘Bedoelt u misschien Sus Verleyen?’

Ja! Die bedoelde hij.

‘Hebt u een afspraak?’

‘Neen.’

‘Jamaar, u kunt hier niet zomaar binnenvallen en denken dat u dan zonder meer Sus Verleyen te spreken kunt krijgen. Zo werkt dat hier niet hé, vriend.’

‘Maar ik heb een uiterst belangrijk document. Een wereldprimeur.’

De chefs en redacteurs die rondom waren blijven staan, barstten nu in lachen uit. Nee maar. Deze sjofel geklede pater had dus een wereldprimeur. Voor Gust Verheyen, wat gingen we nog beleven.

De jezuïet stond nu te stampvoeten van woede, wat het plezier bij de redacteurs alleen maar verhoogde. ‘Een wereldprimeur, jong?’ spotte onze chef-Wetstraat, die toen nog geen directeur was en de ernst ontbeerde die hem nadien zo is gaan kenmerken. ‘Heeft een van onze bisschoppen iets mispeuterd misschien? De kardinaal wellicht?’

Net toen de priester dreigde te ontploffen, bedaarde Hubert van Humbeeck, een diplomaat, de zaak: ‘Vertel maar aan mij wat er in dat dossier staat, dan zal ik het straks misschien aankaarten bij de Sus.’

De pater overwoog nog even het voor en het tegen, en gaf zich dan gewonnen: ‘Ik heb hier documenten die bewijzen dat paus Johannes-Paulus de Eerste geen natuurlijke dood is gestorven maar is vermoord.’

Het bleef twee tellen stil, en toen deed een verwoestend gebulder de kalk uit de muren spatten. Alle redacteurs en chefs van Knack kronkelden over de vloer van het lachen. Al hikkend slaagde een eindredacteur erin om de pret nog te verhogen door uit te brengen: ‘De paus vermoord? Amai, de Gust zal nogal opkijken. Dat zou best wel eens op de cover kunnen komen.’

Hubert van Humbeeck nam de onthutste geestelijke bij de arm, sprak hem vaderlijk toe dat zulke onzin in Knack niet gepubliceerd werd, zelfs niet op de laatste bladzijde, en leidde hem zachtjes maar beslist naar de uitgang. Toen de jezuïet weer buiten stond en totaal ontredderd de Tervurenlaan overstak, werd hij overreden door een vrachtwagen van Arthur Pierre. Het is toen dat wij voor het eerst het begrip ‘immanente gerechtigheid’ hebben horen gebruiken. Door Gust Verheyen.

(Koen Meulenaere)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content