Jan Nolf

Hoge Raad voor de Justitie blaft, maar bijt niet

Jan Nolf Erevrederechter en justitiewatcher

De brief van de Gentse CD&V-volksvertegenwoordiger Veli Yüksel lijkt wel het effect van een bombrief te hebben gehad op de Hoge Raad voor de Justitie. De gemeenteraadsverkiezingen zijn pas voorbij, of de VAOC (Verenigde Advies- en Onderzoekscommissies van de HRJ) stuurden een perscommuniqué de wereld in om “inmenging in justitie” strafbaar te maken.

Schijnbaar straffe taal vanwege de Nederlandstalige vleugel van die onderzoekscommissie, die wordt voorgezeten door de voorganger van Yüksel als volksvertegenwoordiger, Tony Van Parys. Voormalig minister van Justitie, senator en gemeenteraadslid: een carrière van 1982 tot de zomer van 2012.

Zijn kwarteeuw in het wetgevend halfrond lijkt wel doorgebracht in een aseptisch vacuüm, want al die tijd werd aan de bekoring van dergelijk wetsvoorstel weerstaan. Het lijkt er dus veeleer op dat de HRJ de spierballen laat rollen om haar eigen geloofwaardigheid op te krikken na de eigen, unieke verkiezing van die twee politieke zwaargewichten voor het tweejarig mandaat van voorzitter: Tony Van Parys voor het Nederlandstalig College en Michèle Loquifer, echtgenote van Philippe Busquin voor het Franstalig College van de HRJ.

In afwachting dat de HRJ de analyse van haar erg late ontdekking van politieke inmenging en de spectaculaire remedie ertegen ook officieel op haar website afficheert, kunnen op basis van haar plots haastig perscommuniqué toch drie bedenkingen geopperd worden.

Vooreerst heeft de HRJ het nog steeds over een “spreekrecht” van magistraten, en in haar recente ‘Deontologische Gids’, was het nog maar een “recht op verontwaardiging”.

Juridisch blijft zo’n ‘recht’ echter ondermaatse nonsens binnen het kader van de strafbaarheidstelling die de HRJ nu zelf aanbeveelt. Immers, eens art. 239 Strafwetboek die inmenging bestraft, wordt dat per definitie ook een “misdrijf of wanbedrijf” waarvan de aangifte door “iedere gestelde overheid” – en dus ook door rechters – verplicht is op basis van het van oudsher bestaande art. 29 Wetboek van Strafvordering.

Door nu slechts te opperen dat “rechters zich vrij (!) moeten voelen om dit soort pogingen tot beïnvloeding systematisch te melden” wordt subtiel gepropageerd dat het hier niet om een ‘verplichting’ gaat. Dat wordt duidelijker wanneer nu noch een penale, noch een tuchtsanctie gekoppeld wordt aan schuldig verzuim bij die ‘meldingsmogelijkheid’. Integendeel moet die een echte meldingsplicht worden: pas dan kortwiek je ook eindelijk de ‘mantel der liefde’ die ook dat misbruik bedekt.

Wanneer – zoals nu – enkel een vage oproep gelanceerd wordt in het kielzog van de publieke verontwaardiging, zal zelfs eventuele bereidheid van magistraten om klokkenluider te spelen nooit boven het huidige vriespunt raken. De drempel riskeert zelfs verhoogd te worden door het perspectief van een lange correctionele procedure, die dan nog doorkruist kan worden door de parlementaire onschendbaarheid: averechts effect dus.

Merk daarenboven op dat in het geval van de Yüksel-brief hoe dan ook vragen gesteld moeten worden bij de timing van het lek: magistraten die daarin ‘selectief’ handelen, lossen niets op, maar dragen bij tot het probleem.

Een HRJ die dan duidelijk niét het signaal geeft van een nultolerantie voor politieke inmenging waarop magistraten zelf verplicht zijn actief te waken, laat oogluikend een gedoogbeleid toe. Dat moedigt in de krabbenmand de politisering slechts opnieuw aan.

Het tweede probleem dat de lamlendige aanpak van de HRJ tekent is de eigen toelichting van de VAOC (waarin de letter O voor Onderzoek staat): “De HRJ is in het bezit van een kopie van de bewuste brief. In die omstandigheden achtte de HRJ verder onderzoek niet nodig, en neemt de HRJ de feiten voor waar aan”.
Besluit: de HRJ weet evenveel als de gemiddelde dagbladlezer van 3 oktober jl., en heeft voor het overige geen vragen. Stel je voor dat DOVO na alarm ter plaatse komt en volstaat met “dit is inderdaad een bombrief, we maken een rapport op” ?

Sommigen hebben wél een pak onbeantwoorde vragen. Niet enkel kwelgeesten kunnen zich vooreerst indenken dat de brief van Yüksel geen alleenstaand geval was, want blijkens diens eerste reacties die ochtend, was deze verkozene des volks (met naderhand bijna 5.000 voorkeurstemen) zich van geen kwaad bewust.
Als dat soort tussenkomsten overigens enkel ‘geklasseerd’ wordt in het gerechtsdossier, kunnen geheime briefschrijvers daarin enkel aangemoedigd worden: stilzwijgen wordt ook wel vaker als een discreet akkoord aanvaard.

Daarenboven heeft een burgerlijk gerechtsdossier veel weg van een kluis: in tegenstelling tot een strafdossier wordt het praktisch uitsluitend door de rechter en zijn medewerkers ingezien, en bijna nooit door de procespartijen zelf. Immers voorziet het Gerechtelijk Wetboek dat zij alle procesdocumenten rechtstreeks onder elkaar uitwisselen, zodat zij in principe niets nieuws te zoeken hebben in dat civiele gerechtsdossier.

De rechter moet echter spontaan zelf waken op de naleving van dat principe van de ’tegenspraak’, wat verbiedt dat procespartijen (of hun waterdragers) hem informatie zouden bezorgen buiten weten van de andere. Als dat gebeurt tijdens het ‘beraad’ (dus na de pleidooien), voorziet art. 774 Ger.W. nu al dat de rechter bij vonnis de ‘heropening van de debatten’ kan bevelen om beide partijen daarmee te confronteren. Als de rechter dat niet nodig vindt, kan dit incident vermeld worden in het vonnis met de geruststelling van art. 740 Ger.W. dat die gegevens “ambtshalve buiten het beraad” zijn gehouden.

Op die manier wordt de zaak niet vertraagd, maar wordt wel klare wijn geschonken tegenover wie anders in het duister zou gebleven zijn omtrent de poging tot desinformatie. Meteen staat de ‘overtreder’ in zijn blootje: de beste sanctie, kort op de bal.

Die bestaande procestechnieken worden nu toegepast wanneer buren of familieleden achter de rug van partijen om (soms anonieme) brieven insturen: waarom zou dat niet moeten als het document een parlementaire hoofding draagt ?

Tot slot: de HRJ heeft de betuttelende traditie in ieder verslag of advies een pleidooi pro domo in te lassen. Ook hier, want zij acht zich voor magistraten “het ideaal meldpunt voor dit soort inbreuken”: bij de HRJ kan inderdaad iedereen terecht met klachten over justitie. Op de keper beschouwd had Cassatievoorzitter Londers zijn brief over Fortisgate dus aan de HRJ kunnen toesturen in plaats van aan de Parlementsvoorzitter.

Maar rechters zijn geen onmondige burgers en het Yüksel-incident is geen unicum. Het illustreert een discrete maar hardnekkige plaag. Rechters nemen dus veel beter zelf onmiddellijk hun professionele verantwoordelijkheid op voor de onpartijdige behandeling in de processen die ze dagelijks leiden.

Rechters bieden daarvoor betere en meer concrete waarborgen dan de HRJ, laat staan in haar meer dan ooit gepolitiseerde samenstelling.

Jan Nolf

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content