Dirk Draulans

Het risico van rood

Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Dieren lijken niet veel last te hebben van radioactieve besmetting.

Meer dan 25 jaar na de ramp met de kerncentrale van Tsjernobyl in Oekraïne wordt duidelijk dat het leven in de voor mensen afgesloten zone in een straal van 50 kilometer rond de rampplaats floreert als nooit tevoren, net als het ramptoerisme naar de restanten van de ontplofte centrale en het stadje in de buurt.

De algemene conclusie van de meeste biologen die de regio monitoren, laat aan duidelijkheid niets te wensen over: de afwezigheid van mensen is gezonder voor de natuur dan het risico op een overdosis radioactiviteit. In het gebied uitgezette wisenten en przewalskipaarden doen het uitstekend.

De vakbladen Environmental Toxicology and Chemistry en Integrated Environmental Assessment and Management publiceerden vorig jaar tientallen wetenschappelijke verslagen over het wel en wee van dieren in de regio, variërend van wormen en slakken tot baarzen en veldmuizen.

De meeste auteurs kwamen tot de conclusie dat er geen merkbare negatieve effecten op de populaties waren, hoewel er dikwijls wel genetische mutaties werden gevonden – soms zelfs veel. Verrassend was dat bij muizen ook positieve effecten geregistreerd werden: de straling zou het DNA tot verhoogde controle- en herstelactiviteiten aanzetten, wat gunstig kan zijn.

De Journal of Environmental Radioactivity rapporteerde op basis van een onderzoek van het voorkomen van ongewervelde dieren in acht meren in de buurt, dat er geen verband was tussen de mate van radioactiviteit en de grootte van de biodiversiteit. Het meest radioactief vervuilde meer had zelfs de grootste diversiteit aan leven! Het gegeven sluit aan bij wat al langer bekend is: dat zware radioactiviteit geen grote effecten op dierpopulaties heeft, misschien omdat de beestjes een natuurlijke dood sterven voor ze kanker kunnen krijgen.

Voor zover bekend is er recent slechts één studie in een gereputeerde publicatie verschenen die een duidelijk negatief effect op dierpopulaties beschrijft. Het vakblad Oecologia meldde vorig jaar dat 64 van 97 onderzochte vogelsoorten rond Tsjernobyl minder talrijk zijn in meer besmette zones.

Vooral soorten met rood in hun pluimen, zoals boerenzwaluwen, zouden van de straling te lijden hebben, omdat het rode pigment gevoeliger zou zijn voor stralingseffecten dan, bijvoorbeeld, zwart. Dezelfde ploeg rapporteerde in de Public Library of Science ONE dat de hersenen van jonge vogeltjes in de zwaarst besmette zones 5 procent kleiner zijn dan elders.

Toch wordt het werk niet echt ernstig genomen, omdat de Deense hoofdauteur van de studies in 2005 van wetenschappelijke fraude beschuldigd is geweest, onder meer inzake onderzoek van boerenzwaluwen dat hij vroeger uitvoerde. Het grote detail waarmee de auteurs uitleggen hoeveel moeite ze namen om zich tegen radioactiviteit te beschermen, wakkert het vermoeden aan dat ze zich erg hebben ingespannen om effecten te vinden.

Andere ornithologen is het tijdens bezoeken aan de regio net opgevallen dat er zoveel vogels te zien zijn, ook spectaculaire soorten zoals ooievaars en zeearenden. Soorten zoals de boerenzwaluw floreren daarenboven nogal gemakkelijk in kleinschalige landbouwsystemen met open stallen, die er in de besmette zone uiteraard bijna niet meer zijn. Misschien zijn er dus andere redenen voor hun geringere aanwezigheid dan extra radioactiviteit.

En wat verscheen er vorige maand in de online-versie van het vakblad Environmental Pollution? Een studie onder leiding van dezelfde Deen met als (vertaalde) titel: Vogels in de buurt van Fukushima harder getroffen dan in Tsjernobyl! En dat minder dan een jaar na de ramp in Japan, terwijl de studie in Tsjernobyl pas twintig jaar na de feiten werd uitgevoerd. Het resultaat is extra vreemd, omdat er bij de problemen met de kerncentrale van het Japanse Fukushima veel minder straling is vrijgekomen dan destijds in Tsjernobyl.

Dirk Draulans

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content