Vrije Tribune

Het geloof in de Flexibele Mens

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

Een christendemcoratische analyse van de maatschappijkritiek van Paul Verhaeghe.

Professor en psycho-analyticus Paul Verhaeghe was de voorbije maanden alom aanwezig in de Vlaamse media. Volgens hem leven we in een neoliberale maatschappij die de oorzaak is van alle onheil. Zijn analyse wordt vooral door ‘linkse’ opiniemakers gesmaakt, daar waar ‘rechtse’ krachten zich er niet kunnen in vinden. Hoogtijd dus om zijn analyse aan een christendemcoratische analyse te onderwerpen, want van een neoliberaal maatschappijmodel is in België alvast weinig sprake. Van een maatschappelijk probleem daarentegen…

De maatschappelijke praktische realiteit

Een eerste en misschien wel grootste probleem met Verhaeghes analyse is het veelvuldig gebruik van het containerbegrip neoliberalisme. Het doet dienst als scheldwoord voor alles wat fout loopt in de huidige maatschappij zonder te weten of het nu de oorzaak is van de maatschappelijke bekommernissen of eerder een gevolg ervan.

Een tweede knelpunt is de enge psychologische en psychoanalytische hulpverlenersbril die Verhaeghe hanteert. Zijn jarenlange ervaring als professor en psychotherapeut zorgt ervoor dat hij zelden in contact komt met personen die aangeven hoe fantastisch onze maatschappij wel functioneert en welke opportuniteiten ze biedt. Dat hij vanuit zijn ervaringen met dit negatief maatschappijbeeld naar oplossingen zoekt kunnen we hem moeilijk kwalijk nemen.

Een laatste knelpunt is Verhaeghe’s startpositie. Zijn antagonisten, en dat zijn er heel wat, goochelen met cijfermateriaal over de hoogte van onze sociale bijdragen en de belastingdruk om aan te tonen dat onze samenleving theoretisch a-neoliberaal is. We kunnen Verhaeghe verwijten dat hij deze cijfers naast zich neer legt, net zoals we zijn antagonisten kwalijk kunnen nemen dat ze weigeren de maatschappelijke praktische realiteit onder ogen te zien. Waar Verhaeghe op duidt en vanuit vertrekt is de neoliberale wording van ons samenlevingsmodel, gedreven door prestatie en competitie, maar is dit wel echt zo?

Vertrekkende vanuit Hayek’s definitie kunnen we niet spreken van een Belgisch neoliberaal samenlevingsmodel. Hoofdeconoom Stijn Decock (VOKA) en arbeidsmarktsocioloog Jan Denys (Randstad) geven aan dat een overheidsbeslag van 53,3% en de huidige herverdelingsmechanismen bezwaarlijk neoliberaal te noemen zijn. Dat 30% van ons BBP gespendeerd wordt aan sociale uitgaven zet hun stelling alleen maar kracht bij, om nog maar te zwijgen over het steeds sterker interveniërend en disciplinerend overheidsapparaat.

De flexibiliteit regeert

Toch heeft Verhaeghe overschot van gelijk als hij een aantal zorgwekkende tendensen aankaart. De gevoelsbeleving bij heel wat burgers is negatief en vraagt onze zorg. Velen hebben de indruk overvraagd en overwerkt te zijn, dit ondanks de steeds betere werkomstandigheden, maar omwille van de pertinent groeiende vraag naar flexibiliteit. Die is niet het gevolg van een neoliberaal systeem, maar van een regerend performant en hyperflexibel maatschappijmodel waarbij efficiënte en effectiviteit sleutelwoorden zijn.

We – waarmee ik doel op dé maatschappij – verwachten flexibiliteit op alle levensdomeinen gaande van werk over opvoeding tot gezin. Een goede arbeidskracht is immers bereid om vroeger te starten en langer te werken indien nodig, om ’s weekend bij te springen indien nodig en om vlot te veranderen van functie indien de werkgever dit vraagt. Een goede ouder is ook nog in staat om zijn zoon en dochter van school af te halen, samen te dineren, bijstand te geven tijdens het huiswerk en op tijd aanwezig te zijn op het oudercontact. Een goede partner vergeet zijn huwelijksverjaardag niet, brengt op tijd en stond een bezoek aan zijn schoonouders, kookt regelmatig voor de wederhelft en presteert bovengemiddeld onder de lakens. Hoe hij dit alles dient te organiseren en te bewerkstelligen is zijn probleem, niet van de maatschappij die de veeleisende verwachtingen vooropstelt.

De praktijk zoals ze zich stiekem voordoet

Opvallend daarbij is dat een groot deel van onze maatschappelijke voorzieningen in het teken staan van de arbeidspeiler en niet zozeer van de pedagogische of gezinspeiler. Illustratief hiervoor zijn de ontwikkelingen in het voorschoolse kinderopvangbeleid die ten dienste van arbeidsmarktparticipatie staan. In het nieuwe decreet Kinderopvang vinden we zelfs na lang zoeken geen eenduidige pedagogische opdracht. Wel creëert de voorschoolse kinderopvang de mogelijkheid om fulltime te gaan werken, lees: deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Het decreet vraagt daarenboven aan de voorzieningen om toegankelijke openingsuren te hanteren, niet omdat dit de ontwikkeling van het kind ten goede komt, maar wel omdat het afgestemd dient te zijn op de steeds flexibele wordende mens. Let op, er is niets mis met arbeidsmarktparticipatie maar wanneer we instellingen zoals de kinderopvang in functie van die arbeidsmarktparticipatie organiseren moeten we ons een aantal indringende vragen stellen.
Een ander voorbeeld is de huidige arbeidsmarktgeoriënteerde integratietendens. Wij gaan ervan uit dat nieuwkomers geïntegreerd zijn wanneer zij een volwaardige job uitoefenen. Los van het waardeoordeel over de term ‘volwaardige job’ toont de tendens opnieuw de arbeidsmarktgerichtheid van onze maatschappij aan. Niemand zal ontkennen dat het uitoefenen van een job het integratieproces kan bevorderen en versnellen, maar ervan uitgaan dat iemand per definitie geïntegreerd is omdat hij een job uitoefent raakt kant noch wal.

Jonkvrouwen en hun geloof

Verhaeghe heeft dus gelijk en ongelijk tegelijkertijd: ons huidig maatschappijmodel roept vragen op en creëert zorgen bij jong en oud. De zondebok is echter niet het neoliberalisme, maar de performante maatschappij die een Flexibele Mens eist. We leven niet in een neoliberale maatschappij, maar in een door flexibiliteit geregeerd model en dit op alle levensdomeinen. Dat model settelt zich daarenboven in een status van bovennatuurlijke orde waardoor we het niet langer in vraag kunnen stellen. Het is vergelijkbaar met het katholieke geloof in de Middeleeuwen dat ook van bovennatuurlijke orde was. Daar jonkvrouwen als antwoord kregen dat ze nog meer moesten bidden wanneer hun ridder het leven liet op het slagveld, krijgen we vandaag te horen dat er nood is aan nog meer flexibiliteit, efficiënte en effectiviteit om de perverse effecten van dit (on)samenlevingsmodel te verhelpen.

Middelmaat mag niet regeren

Die flexibiliteit is niet per definitie contraproductief, laat staan zorgwekkend. Het biedt zelfs heel wat opportuniteiten, althans voor diegenen die weten hoe ermee om te gaan. Een arbeidsmarkt die toelaat dat de goede ouder kan ontbijten met zijn kroost en de goede partner zijn huwelijksverjaardag uitbundig viert kan verlichtend werken. Arbeidsmarktsocioloog Jan Denys stelde dit model reeds voor bij CDS Gent, maar moest ook toegeven dat het voor een deel van de populatie nadelig is. Niet iedereen kan immers goed om met de gegeven flexibiliteit en verwart het wel eens met absolute vrijheid. Vrijheid die vervalt in laksheid, en luiheid met alle gevolgen van dien.

Zolang de slinger niet doorslaat en zolang we beseffen dat niet iedereen verstandig om kan springen met de gegeven ‘vrijheid’ stelt er zich geen probleem. Net daarom moeten we ons wel zorgen maken over het huidig maatschappijmodel. Er bevindt zich namelijk een aanzienlijk grote groep mensen die niet lekker in hun vel zitten en die door het bos de bomen niet meer zien, mensen die op geen enkele manier om kunnen met de vraag naar performantie, die van geen hout pijlen weten te maken.

Een maatschappijmodel op maat waarbij de ‘sterken’ de kans krijgen om verder te excelleren en waarbij de “zwakkeren” gesteund en gestimuleerd worden om te groeien in hun eigen proces is een passend alternatief. Dat vraagt inspanningen van de arbeidsmarkt, de werkgever, de werknemer, het onderwijs en alle andere maatschappelijke facetten. Het laatste wat we immers wensen is een maatschappij waar de middelmaat regeert.

Jochen Devlieghere (voorzitter van de Gentse christendemocratische studentenvereniging) schreef deze opinie in eigen naam.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content