Havenstad Shengjin

Wanneer ik ’s ochtends het raam van de hotelkamer open, waait een doordringende visgeur binnen. In de goot beneden zoeken twee zeugen naar eetbaars.

Shengjin aan de Adriatische kust heeft weliswaar de tweede grootste haven van het land, maar mist de allures van een havenstad. Het lijkt er sterk op dat niet de scheepvaart maar wel het toerisme het meeste geld in het laadje brengt. Hotel President, Hotel London, Laguna, Palma, Ermiri Palace en Tropical vormen er de schreeuwerige skyline van Shengjin-plage. De open ruimte tussenin zijn reeds opgevuld met de ruwbouw van nieuwe vakantiecomplexen.

Tijdens de Kosovo-crisis ving de stad duizenden vluchtelingen op in de lege hotels en in extra tenten. “Die Kosovaren komen hier nog altijd op vakantie”, zegt de ober in een restaurant.

De zeebries heeft de rieten daken van strandbars Brazil en Australia los geblazen. Maar Cafe Primo, op palen boven een scheepswrak gebouwd, is wel open. Koffie op zee. De vloedlijn is een kleurrijk lint van aangespoeld plastic. Een strandjutter met kruiwagen zoekt er naar bruikbare spullen.

Op regelmatige afstand van elkaar trotseren kleine koepelvormige bunkers de natuurelementen. De meesten zijn gevandaliseerd, scheef gezakt in het mulle zand, of verworden tot vuilnisbak of mosselbank in de vloedlijn.

Dictator Enver Hoxha liet er, vooral in de jaren ’70, honderdduizenden van bouwen in heel Albanie om een potentiele invasie van de vijand af te slaan. Het meest voorkomende type is de eenmansbunker, die in groep volgens een welbepaalde strategische lay-out rond een grotere, permanent bemande commando-bunker werden neergepoot. Bij alarm werd elke volwassen man verondersteld zijn geweer te grijpen en zich naar zijn bunker te begeven om het land te verdedigen.

Hoewel al heel wat bunkers plaats hebben moeten ruimen voor nieuwe bouwprojecten, duiken ze op de meest onverwachte plekken op. Langs het strand en in de stad, op akkers en heuvels, als versteende reuzenschildpadden, die herinneren aan een tijd vol paranoia.

De strandjutter haalt een voorhamer uit zijn kruiwagen, en mept met enkele rake klappen een verroeste spanband van een bunker.

Het recreatiestrand loopt haast ongemerkt over in het natuurgebied Kune-Vain, wetlands met zilverreigers en ijsvogels. We verstoren er onbedoeld een koppel dat enthousiast de liefde bedrijft op de achterbank van een witte Mercedes.

Bij vishandelaar Rozafa zetten enkele Afrikanen dozen met vers aangeleverde vis op de weegschaal. Ze vallen op in een land waar kleurlingen zeldzaam zijn.

Mamadou’s werk zit er op. “We werken met vijf Senegalezen een jaar lang in de haven van Shengjin. We doen alles: Vissen op zee, vis kuisen, magazijnwerk, boten onderhouden. Zeven dagen op zeven. Enkel op vrijdag verlaten we Shengjin om in de moskee van Lezhe te gaan bidden. We zijn zelfs nog nooit in Tirana geweest.”

“Nee, we verdienen geen cent meer dan onze collega’s in Senegal. Onze patron in Dakar heeft ons gestuurd. En wat de baas ons opdraagt, doen we. Anders zijn we onze job kwijt. Er is genoeg werkvolk in Senegal.”

“Hier toch ook?”

“Waarom we net in arm Albanie komen werken, weten we zelf ook niet. Dat is iets tussen onze patron en de baas van Rozafa Fish, waar wij ons niet mee hoeven te moeien. Het belangrijkse is dat we werk hebben, en dat onze families goed kunnen leven.”

Mamadou nodigt ons uit in het appartement waar het vijftal leeft. N’Baye maakt er een pan vis en rijst klaar, en Bakaray heeft speciaal voor ons Coca-Cola in huis gehaald.

“In december loopt ons contract af”, zegt Mamadou. “Dan keren we terug naar Senegal en kunnen we met vrouw en kinderen nieuwjaar vieren. Ik heb een zoon van zes maanden, die ik dan voor het eerst zal zien.”

“Wil je nog terug komen naar Albanie?”

“Ik zou liever dicht bij mijn familie in Senegal zijn. Maar daar beslist de patron over. Zijn wil is wet. Al hoop ik stiekem dat hij me volgende keer naar Belgie stuurt.”

Gelach. Het eten wordt op tafel gezet.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content