Dirk Draulans

Godsdienst heeft van de mens een succes gemaakt

Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

God heeft de mensen nader tot elkaar gebracht. Letterlijk. Zonder goden zouden wij nooit op grote schaal gaan samenleven zijn.

De eerste communie is zo’n raar moment in het leven van een kind dat op school niet kan ontsnappen aan de aandacht voor Jezus. Ineens is Jezus daar, naast Sinterklaas en de tandenfee. Een essentieel verschil is wel dat voor veel mensen Jezus iets voor de rest van het leven is, terwijl Sinterklaas en de tandenfee naar het rijk der fabelen en naar de winkels verwezen worden.

Wat is het verschil? Een kwestie van schaal waarschijnlijk. Het inzicht groeit dat godsdienst structureel is geweest in het samenbrengen van mensen op een schaal die zo groot is dat we probleemloos kunnen leven in het gezelschap van volslagen vreemdelingen, terwijl we tot voor pakweg 10.000 jaar geleden in kleine groepjes leefden, waarvan we iedereen kenden. We zagen toen zelden of nooit vreemdelingen. We gedroegen ons lange tijd mogelijk zoals chimpansees nu, die automatisch agressief worden als ze zelfs maar de buren ontmoeten.

Godsdienst is niet nodig om kleine gemeenschappen te smeden, hoewel het kan helpen in het bieden van oplossingen voor vragen of problemen waar we mee worstelen sinds we ons bewust zijn van ons bestaan. Eenvoudige vragen, zoals wat bliksems zijn, en moeilijke vragen, zoals wat er na de dood gebeurt. Studies hebben uitgewezen dat religieuze communes geen lang leven beschoren zijn – kloosters en kerken zijn grootschaliger, en zijn economische en machtsbastions, dus een ander verhaal. Godsdienst is iets voor de massa.

Goden zijn de extrapolatie van de voorouders uit het animisme, dat de eerste antwoorden bood op de moeilijke vragen, naar een globaler systeem, waardoor het animisme losgekoppeld werd van de groep en een grootschaliger dimensie kon krijgen. Goden zijn in dat proces van cognitieve creatie zo gekneed dat ze de coördinatie van de grote groep bevorderen, onder meer door morele regels op te leggen en mensen te dwingen goed te zijn – iets wat niet altijd goed heeft gewerkt, want er zijn veel mensen gestorven onder het mom van het handhaven van godsdienstige regels.

Antropologen hebben aangetoond dat het koppelen van godsdienst aan moraliteit effectief iets van grootschaligheid is, want in stammen die vandaag nog als jagers-verzamelaars leven hebben de goden zelden een morele functie. Goden garanderen nu een Big Brother-achtig gevoel dat maakt dat veel mensen zich moreler gaan gedragen dan ze normaal zouden doen. Goden hebben een andere dimensie gegeven aan de sociale controle die ertoe leidt dat mensen in een groep niet te veel dingen doen die tegen het belang van de groep indruisen. Het straffen van zondaars is een concept uit veel godsdiensten, maar niet die van kleinschalig levende stammen.

Interessant is de notie dat in naties waarin de controlerende en bestraffende functies efficiënt door autoriteiten – niet-kerkelijke autoriteiten – worden overgenomen, het kerkbezoek afneemt. Dat is niet noodzakelijk hetzelfde als het toenemen van atheïstische gevoelens, want zelfs mensen die niet in herkenbare goden geloven, gaan zich op moeilijke momenten wagen aan een soort aanroepen van ‘hogere machten’ om het ongunstige tij te keren. Het is een reflex. Het is overigens al lang duidelijk dat er geen onderscheid is tussen goed en slecht in functie van de kracht van een geloof. Er zijn verhoudingsgewijs evenveel slechte gelovigen als goede ongelovigen. Geloven is niet gelinkt aan natuurlijk goed zijn.

Wetenschappers maken een duidelijk onderscheid tussen godsdienst en theologie, in die zin dat de godsdienst die veel gelovigen belijden een flauw afkooksel is van de doctrine die theologen en andere zogenaamd morele gezagsdragers (zoals die van het Vaticaan) uitdragen. Theologie is te ingewikkeld voor de doorsnee gelovige.

Een interessante en vrij nieuwe visie is dat wetenschap geen surrogaat voor godsdienst zal worden. Als godsdienst inderdaad onder meer een ingeving was om antwoorden op moeilijke vragen te bieden, zou de wetenschap, die ook antwoorden formuleert, godsdienst kunnen vervangen. Veel wetenschappers zijn effectief atheïsten, en sommige wetenschappers profileren zich als rabiate godsdiensthaters.

Maar anderen zeggen dat wetenschap gewoon te gecompliceerd is voor de doorsnee mens, en dat gevoelens voor goden spontaner en natuurlijker komen dan wiskundige en natuurkundige inzichten. Je moet er minder moeite voor doen. Het feit dat de wetenschap al zijn best heeft gedaan om een bewijs voor het bestaan van goden te vinden – een vruchteloze onderneming – verandert daar niets aan.

Wetenschap en godsdienst hebben in die zin niets met elkaar te maken. Behalve misschien om te begrijpen waarom zoveel mensen gelovig zijn.

Dirk Draulans De New Scientist publiceerde op 17 maart een reeks artikels over godsdienst onder de noemer ’the god issue’.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content