Zeg nooit zomaar vrijwilliger tegen een buddy

© Gettyimages

Vlaanderen kent tegenwoordig een hausse aan buddyprojecten. Omdat veel sociale organisaties daar de voordelen van inzien, maar soms ook omdat ze op zwart zaad zitten. ‘Een buddy kan écht het verschil maken in iemands leven’, klinkt het. ‘Maar als je zo’n project louter opstart omdat je te weinig personeel hebt, is het gedoemd om te mislukken.’

Kansarmen, psychisch zieken, ex-gedetineerden, thuislozen, mensen met een beperking, maatschappelijk kwetsbare kinderen, drugsverslaafden, slachtoffers en daders van verkeersongevallen, vluchtelingen, mensen met autisme of dementie, jongeren met kanker, partners van transseksuelen. Allemaal kunnen ze een buddy krijgen: een vrijwilliger die hen op gezette tijden gezelschap houdt en naar hen luistert. Niemand weet precies hoeveel buddy’s er op dit moment actief zijn, maar het gaat zeker om duizenden Vlamingen. Dat aantal zal ongetwijfeld nog toenemen, want maand na maand komen er overal in Vlaanderen buddyprojecten bij. Uit een nieuw onderzoek van Bea Van Robaeys en Vicky Lyssens-Danneboom van de Karel de Grote Hogeschool blijkt dat liefst 22 procent van de buddyprojecten, of duowerkingen zoals ze ook worden genoemd, nog geen jaar bestaat.

Dat het inzetten van buddy’s zo’n hype is, komt in de eerste plaats doordat het in de hulpverlening is beginnen te dagen dat niet elk probleem kan worden opgelost. ‘Soms kunnen we alleen maar proberen om een mens een zo goed mogelijk leven te geven’, zegt docente sociaal werk Bea Van Robaeys. ‘Is het niet mogelijk om zijn financiële problemen te verhelpen, dan kunnen we hem nog altijd uit zijn isolement halen door hem met een buddy in contact te brengen. Al mag dat natuurlijk geen vrijgeleide zijn om de armoede niet meer aan te pakken.’

Een andere reden voor de opmars is dat buddy of maatje zijn een pak hipper klinkt dan vrijwilligerswerk doen. Zeker sinds Wannes Cappelle van Het Zesde Metaal vorig jaar het buddylied Onderbemand uitbracht. Meer en meer organisaties springen nu op die kar en noemen hun vrijwilligers buddy’s in de hoop er zo meer aan te trekken. ‘Vroeger waren wij de enigen die advertenties plaatsten om buddy’s te zoeken, maar nu gebruiken alle mogelijke organisatie die term’, zegt Liesbet D’haeseleer van Buddywerking Gent, het oudste duoproject van Vlaanderen dat zich richt op mensen met psychische problemen. ‘De taak van een buddy is ook aantrekkelijk omdat je veel vrijheid hebt, zelf bepaalt wanneer je je inzet en toch op de steun en begeleiding van een organisatie kunt rekenen als er iets misgaat.’

Maar er is nog een prozaïschere reden voor de enorme aanwas van buddywerkingen: de pijnlijke besparingen in de sociale sector. ‘Door buddy’s in te zetten hopen organisaties meer te kunnen doen met minder middelen’, legt Van Robaeys uit. ‘En natuurlijk zijn ze ook blij dat ze hun cliënten op die manier veel meer aandacht kunnen geven dan ooit mogelijk zou zijn met alleen maar professionele medewerkers.’ Veel organisaties hopen ook meer subsidies te krijgen als ze een buddyproject opzetten. Niet onterecht: de overheid is er tegenwoordig behoorlijk tuk op. ‘Nogal logisch’, aldus Van Robaeys. ‘Vanuit de visie van de huidige coalities zitten er alleen maar voordelen aan: als vrijwilligers een stuk van de zorg overnemen, drukt dat de kosten en wordt de macht van het sociale middenveld tegelijkertijd wat ingeperkt.’

En laat daar nu net de angel zitten: zonder het goed te beseffen nemen buddy’s soms de taken van professionele hulpverleners over. ‘Dat is niet de bedoeling’, zegt Liesbet D’haeseleer. ‘Het gezelschap van een buddy kan een therapeutisch effect hebben, maar hij mag geen therapie geven. Daar is hij niet voor opgeleid. Zijn inzet kan de hulpverlening dus aanvullen maar niet vervangen. Als je een buddyproject opstart louter omdat je te weinig personeel hebt, is het gedoemd om te mislukken.’

Sommige verenigingen verwachten ook heel veel van hun buddy’s: dat ze hun deelnemer leren om met geld om te gaan, bijvoorbeeld, of dat ze hem aan een diploma helpen. Bij de vzw Gave Veste vragen ze buddy’s zelfs om de liefde van Jezus door te geven aan een vluchteling. De Antwerpse organisatie ArmenTeKort heeft nog grotere ambities. ‘Door innovatie en empowerment maken we samen van kansarmoede verleden tijd’, staat op hun website te lezen. Maar de meeste initiatieven zijn al lang blij als ze hun deelnemers aan een bondgenoot kunnen helpen. Blijkt het contact hen ook nog het nodige zelfvertrouwen te geven om een job te zoeken of een sociaal netwerk uit te bouwen, dan is dat mooi meegenomen. Die aanpak blijkt trouwens de grootste kans op slagen te hebben. ‘Toch verwacht het beleid vaak dat buddywerkingen echte oplossingen bieden, en dat zou moeten worden getemperd’, zegt Van Robaeys. ‘Als een vluchteling een buddy heeft, zal hij echt niet sneller een woning vinden, maar dan kan hij zijn zorgen tenminste wel met iemand delen.’

Tekort aan vrijwilligers

Uit het onderzoek van de Karel de Grote Hogeschool blijkt dat een vijfde van de organisaties met meer dan vijftig vrijwilligers werkt. De rest moet het met veel minder doen. ‘Veruit de meeste buddy’s zijn vrouwen en de overgrote meerderheid behoort tot de leeftijdscategorie van de beroepsactieve bevolking’, zegt Van Robaeys. ‘Het klopt dus niet dat vooral mensen met veel vrije tijd, zoals gepensioneerden, ervoor kiezen om buddy te worden.’

Doordat er zo veel buddywerkingen zijn en veel mensen het tegenwoordig ontzettend druk hebben met het combineren van hun job en hun gezin, hebben de meeste organisaties moeite om genoeg vrijwilligers te vinden. Bij liefst 67 procent is er een tekort. Toch wordt niet iedereen die zich aanmeldt zomaar aanvaard. 80 procent van de organisaties die aan het onderzoek hebben meegewerkt, weigert soms vrijwilligers. De meesten screenen kandidaten tijdens een uitgebreid intakegesprek. Zijn ze empathisch genoeg? Kunnen ze wel goed luisteren? ‘Een buddy moet met beide voeten op de grond staan’, vindt Liesbet D’haeseleer. ‘Als iemand een zware periode achter de rug heeft, hoeft dat geen hindernis te zijn. Zolang hij maar niet de behoefte voelt om over zijn eigen problemen te praten. Als buddy moet je kunnen zwijgen over jezelf en naar het verhaal van je deelnemer luisteren.’ Soms blijkt een kandidaat-buddy ook te hoge verwachtingen te hebben. ‘Er zijn mensen die denken dat ze alle problemen van een deelnemer kunnen oplossen’, zegt Robin Broché van Buddywerking Vlaanderen. ‘Maar dat is natuurlijk geen goed vertrekpunt voor een buddy.’ Ook kandidaten die een heel eigenzinnige visie op hulpverlening hebben of zweren bij de een of andere therapeutische aanpak, kunnen het wel vergeten.

Sommige organisaties, zoals YAR Vlaanderen dat met probleemjongeren werkt, laten hun buddy’s een opleiding volgen voor ze aan de slag mogen. Andere koppelen ze meteen na de screening aan een deelnemer. Aan die matching besteedt 94 procent heel veel zorg. Hebben de buddy en zijn deelnemer wel gemeenschappelijke interesses? Wonen ze niet te ver van elkaar? Passen hun karakters een beetje samen?

Al even essentieel is dat een buddy en zijn deelnemer te allen tijde bij een professionele medewerker kunnen aankloppen. ‘Begeleiding is cruciaal’, beaamt Broché. ‘Dan hoeft een buddy de confrontatie met zijn deelnemer niet zelf aan te gaan als er iets verkeerd gaat. Zo’n begeleider, die kan bemiddelen of eventueel ingrijpen, speelt een sleutelrol om buddywerkingen te doen slagen.’

Maar dan nog kan het fout lopen. Bijna elk maatje knalt weleens tegen de muur. Omdat zijn deelnemer heel afhankelijk wordt en te veel van hem verwacht, bijvoorbeeld. Maar wat is te veel? Mag iemand zijn buddy vragen om hem te helpen verhuizen? Kan het dat hij hem zijn papieren voor de sociale huisvestingsmaatschappij of de belastingen in orde laat brengen? ‘Vooral in het begin maken de meeste buddy’s fouten’, aldus Broché. ‘Ze staan hun deelnemer zo intensief bij dat er een verkeerd verwachtingspatroon ontstaat.’ Zo vinden buddy’s het vaak moeilijk om de vluchteling of kansarme stadsgenoot met wie ze wekelijks afspreken geen geld toe te stoppen of kleren te geven. Met als gevolg dat ze al eens de vraag krijgen om bij te dragen voor een winterjas of een televisie. Anderen laten zich ertoe verleiden om verschillende keren per week bij hun deelnemer langs te gaan waardoor dat op den duur een verplichting wordt. Om zulke toestanden te vermijden, stellen sommige organisaties een contract op. ‘Door alle afspraken op papier te zetten, weet zowel de buddy als de deelnemer wat hij kan verwachten’, aldus D’haeseleer. ‘In zo’n contract staat bijvoorbeeld wanneer en op welke manier ze tussen de ontmoetingen door contact met elkaar mogen opnemen. Zo vermijden we dat iemand zijn buddy te veel belt en sms’t.’

Of omgekeerd, want dat kan ook. Een buddy is een artificiële vriend en dus is het niet de bedoeling dat hij zijn nieuwe kameraad in zijn privéleven toelaat. ‘Voor hun eigen comfort en veiligheid raden wij dat in elk geval af’, legt D’haeseleer uit. ‘Er zijn buddy’s die hun deelnemer af en toe thuis uitnodigen. Maar wat als hij dan op een dag in een crisis voor zijn deur staat?’ Daar kan een organisatie zo’n buddy dan onmogelijk tegen beschermen.

Lang niet alle buddyrelaties houden stand. In het onderzoek geven haast alle organisaties aan dat hun vrijwilligers soms afhaken. Vaak omdat ze te hoge verwachtingen hadden of de verantwoordelijkheid te drukkend vinden. ‘Veel mensen onderschatten ook hoe moeilijk het is om met verschillen om te gaan’, zegt Bea Van Robaeys. ‘In het gewone leven trekken we haast altijd op met mensen die op ons lijken. Omgaan met iemand die compleet anders is, blijkt een heel grote uitdaging te zijn.’ Anderen haken om praktische redenen af: ze hebben geen tijd meer, beginnen met een nieuwe baan, krijgen een kind. ‘Allemaal heel valabele redenen, maar zo’n beslissing kan wel nefaste gevolgen hebben’, bedenkt Van Robaeys. ‘Sommige deelnemers, zoals mensen in armoede, hebben al ontzettend vaak het deksel op de neus gekregen. Als hun buddy hen dan ook nog eens de rug toekeert, kan dat een enorme impact hebben.’

Soms is het niet de buddy maar de deelnemer die de relatie stopzet. Omdat het niet klikt, omdat hij vindt dat zijn maatje te veel over zijn privéleven vertelt of omdat hij er simpelweg geen behoefte meer aan heeft. Bij de vrijwilliger komt dat vaak hard aan, zeker als het contact al jaren loopt. Soms is het afscheid nog bruusker omdat een tiener in een instelling verdwijnt, een psychiatrisch patiënt wordt geïnterneerd of een vluchteling onderduikt of naar zijn land terugkeert. En dan zijn er ook nog de deelnemers die uit het leven stappen. Dat is natuurlijk heel heftig voor een buddy. Na het overlijden van zijn deelnemer eerder dit jaar zei een buddy tegen zijn begeleidster bij een Vlaams buddyproject: ‘Wat heb je me laten doen? Ik was die mens graag gaan zien. Jullie zeggen wel dat ik afstand moet houden, maar hoe doe je dat?’

In heel uitzonderlijke gevallen is het de organisatie zelf die een eind maakt aan een buddyvriendschap. Als een deelnemer verliefd wordt op zijn buddy, bijvoorbeeld, of als de relatie om een andere reden ongezond dreigt te worden. ‘Beslissen een buddy en zijn deelnemer daarna om elkaar toch te blijven zien, dan is dat hun keuze. Maar bij ons kunnen ze dan niet meer terecht’, vertelt D’haeseleer.

Zelfs met een goede screening, voorbereiding en ondersteuning staan buddy’s soms voor een emotioneel zware opdracht. De meeste buddywerkingen die aan het onderzoek van de Karel de Grote Hogeschool hebben meegewerkt, beseffen dat maar al te goed en volgen hun vrijwilligers zo goed mogelijk op. Maar daarnaast zijn er ook tal van piepkleine, amper georganiseerde groepen, of zelfs mensen die in hun eentje buddy worden. Daar heeft niemand echt zicht op. Vaak lopen zulke projecten ook veel minder goed af. ‘Een buddyorganisatie moet kleinschalig genoeg blijven om krachtig te zijn, maar groot genoeg om de mensen een degelijke ondersteuning te bieden’, zegt Liesbet D’haeseleer. ‘Het coachen van vrijwilligers kun je er niet zomaar bijnemen: dat is een job op zich. Wij blijven in elk geval verder werken zoals we altijd al hebben gedaan. Die hele buddyhype waait wel weer over.’

Het hele onderzoek van de Karel de Grote Hogeschool vindt u op www.kdg.be/duowerkingen-in-vlaanderen

DOOR ANN PEUTEMAN, FOTO’S DEBBY TERMONIA

‘Het gezelschap van een buddy kan een therapeutisch effect hebben, maar hij mag geen therapie geven.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content