SOCIALISTEN EN DE KOUDE OORLOG

Drees inspecteert het Nederlandse detachement van de VN-troepenmacht voor inscheping naar Korea, maart 1950. Ook kleine landen moesten in zijn ogen een bijdrage leveren aan het herstel van orde en veiligheid. (Nationaal Archief/Coll. Spaarnestad/ANP)

Bij de Koude Oorlog denken we aan het rode gevaar achter het IJzeren Gordijn, aan kernwapens en atoombunkers, aan veiligheidsdiensten die communisten volgen. En in de latere jaren ook aan linkse kritiek op Amerika en grootschalige protesten tegen nieuwe kruisraketten. Toch waren het socialistische premiers die Nederland en België in 1949 de NAVO in loodsten: Willem Drees en Paul-Henri Spaak. Hoe ging dat met die ‘rode’ leiders in de hoogtijdagen van de Koude Oorlog?

Met het anticommunisme van de socialisten zat het wel goed. Van oudsher waren socialisten en communisten elkaars gezworen vijanden, ondanks hun gemeenschappelijke ideologische bron, de leer van Karl Marx. Het verschil zat vooral in de methodes: socialisten wilden langs democratische weg hervormingen tot stand brengen, niet door middel van een revolutie. De revolutie was in Rusland ontaard in een dictatuur, wat de democratische socialisten een gruwel was.

Ook Willem Drees moest niets hebben van het communisme in het totalitaire Rusland, in zijn ogen een ‘macht zonder scrupules’. Hij bleef sceptisch toen de Sovjet-Unie in de Tweede Wereldoorlog een bondgenoot werd in de strijd tegen nazi-Duitsland en de communisten in aanzien stegen door hun belangrijke rol in het verzet. Zou Rusland, zo vroeg hij zich af, zijn toegenomen macht en prestige gebruiken om in zoveel mogelijk landen het communisme te vestigen? ‘Dan staan de wereld weer tijden te wachten van de grootste gevaren in de verhoudingen binnen de volkeren en tussen de volkeren.’

Deze sombere verwachting kwam tot zijn spijt uit in de jaren na 1945. Naarmate de verhouding tussen Oost en West verslechterde, nam het prestige van de communisten af. Ze werden spoedig nog meer dan voorheen als staatsgevaarlijk gezien vanwege de toegenomen dreiging van de Sovjet-Unie. Als premier werkte Drees mee aan maatregelen tegen de Communistische Partij van Nederland (CPN) als potentieel landsverraderlijke organisatie. Een totaal verbod van de partij ging hem te ver en zou volgens hem ook niet werken. Wel kwam er – opnieuw – een verbod voor ambtenaren op vitale posten om lid te zijn van de CPN of daaraan verwante organisaties.

‘Wij moeten Drees geestelijk vernietigen’

Het ambtenarenverbod had enige voeten in de aarde, mede door aarzelingen van Drees. Dat had niet met principiële bezwaren te maken, maar vooral met praktische. De communisten konden de maatregel immers omzeilen door geheime lidmaatschappen of door steeds weer nieuwe mantelorganisaties op te richten, waardoor de lijst van verboden organisaties nauwelijks bij te houden was. Hij heeft zich ook met succes verzet tegen de gedachte dat het beroepsverbod voor alle ambtenaren zou gelden.

De nuances in Drees’ opstelling ontgingen de communisten, met wie hij regelmatig in het parlement de degens kruiste. In hun ogen was hij een gevaarlijker vijand dan andere politici, juist vanwege zijn populariteit. In 1948 verklaarde een prominente communist op een partijvergadering: ‘De arbeidersklasse moet Drees als uitvoerder van de Nederlands-Amerikaanse grootkapitalisten gaan haten. Wij moeten Drees geestelijk vernietigen.’

Paul-Henri Spaak streeft naar een ‘derde macht’

Paul-Henri Spaak was allerminst een vriend van de communisten, maar zijn houding ten opzicht van de Sovjet-Unie was ambivalenter dan die van Drees. Hij streefde aanvankelijk naar een zich verenigend Europa dat als ‘derde macht’ vriendschappelijke relaties zou onderhouden met zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie. Tussen 1945 en 1947 deed België herhaalde, maar vergeefse pogingen om met de Sovjet-Unie een vriendschapsverdrag te sluiten.

Vol overtuiging zette Spaak zich in voor de totstandkoming van de Westerse Unie (februari 1948), een bondgenootschap tussen Groot-Brittannië, Frankrijk en de Benelux. Buitenlandse diplomaten noemden de unie daarom schertsend ‘Spaakistan’. Maar in zijn ogen was de unie meer een stap op weg naar een ‘derde macht’ dan een bondgenootschap primair gericht tegen Rusland. Toen de Verenigde Staten verder wilden gaan en de onderhandelingen startten voor de vorming van een Atlantisch pact, reageerde Spaak niet erg enthousiast. Hij vreesde dat de Sovjet-Unie zo’n pact als een provocatie zou opvatten.

Desondanks verzette Spaak de bakens toen hij inzag dat de door hem gewenste nauwere samenwerking in West-Europa alleen onder Amerikaanse vleugels gerealiseerd kon worden. In de Verenigde Naties richtte hij zich in een bekende toespraak rechtstreeks tot de Sovjet-vertegen-woordigers, toen hij sprak van de vrees in het Westen: ‘De vrees voor u, de vrees voor uw regering, de vrees voor uw politiek.’ België werkte daarna mee aan de totstandkoming van de NAVO.

De beulsknechten van het bolsjewisme

Deze ommezwaai bij Spaak betekende niet dat hij volledig afstand nam van zijn eerdere opstelling tegenover de Sovjet-Unie. Typerend is het feit dat hij eind oktober 1956 samen met premier Achille Van Acker (eveneens socialist) een bezoek bracht aan Moskou om daar een cultureel akkoord te ondertekenen. Die reis was van tevoren al bekritiseerd door de rechtse oppositie, wat verergerde door onverwachte, schokkende ontwikkelingen. Terwijl Spaak in de Sovjet-Unie verbleef brak in Hongarije een opstand uit tegen het communistische regime, die na korte tijd bloedig werd neergeslagen door het Rode Leger.

De onderdrukking van de Hongaarse opstand lokte in het Westen verontwaardigde reacties uit. In Amsterdam en andere steden braken rellen uit waarbij de kantoren van communistische organisaties het moesten ontgelden. In een bewogen toespraak herinnerde Drees aan de revoluties van 1848 en 1849 in Polen en Hongarije, die ook door Russische soldaten in bloed waren gesmoord: ‘Toen waren het de beulsknechten van de tsaar, nu geschiedt het door de beuls-knechten van het bolsjewisme.’ Westerse landen namen vele duizenden Hongaarse vluchtelingen op.

De timing van Spaaks bezoek bleek uiterst ongelukkig. De Belgische regering haastte zich om in het parlement te verklaren dat ze het cultureel akkoord nooit had ondertekend als hij de tragische gebeurtenissen in Hongarije had kunnen voorzien. De binnenlandse kritiek was fors, maar de kwestie is Spaak in internationaal verband niet aangerekend, zoals nog zal blijken.

Zuinige Drees blijkt geen man van wapengekletter

Waren socialisten van oudsher overtuigde antimilitaristen, de lessen van twee wereldoorlogen gingen aan hen niet voorbij. Ze lieten de politiek van het ‘gebroken geweertje’ los in het besef dat men vrijheid en democratie ook gewapenderhand moest kunnen verdedigen tegen totalitaire dreigingen, of het nu om fascisme of communisme ging. De ervaring van de laatste oorlog maakte het voor hen gemakkelijker om ook de gruwelijke realiteit van het atoomwapen te aanvaarden. Het (atoom)pacifisme bleef in de jaren vijftig en zestig beperkt tot een relatief kleine beweging op links.

Zowel België als Nederland was bereid om een bijdrage te leveren aan de verdediging van het vrije Westen. Alleen over de hoogte van de inspanningen dacht men verschillend. Van het begin af aan drongen de Verenigde Staten aan op een grotere inspanning van hun Europese bondgenoten – wat dat betreft is er in zeventig jaar weinig veranderd. Toen in 1950 de Korea-oorlog uitbrak stelde Nederland aanvankelijk een torpedobootjager ter beschikking, België enkele transportvliegtuigen. Onder Amerikaanse druk besloten beide landen ook soldaten te sturen, elk een bataljon, bestaande uit vrijwilligers.

Terwijl de oorlog in Korea woedde, wilden de Amerikanen ook in Europa een snellere opbouw van de NAVO-strijdmacht. Ze maakten zich zorgen over de terughoudende opstelling van onder anderen Drees, die vreesde dat de benodigde uitgaven ten koste van de wederopbouw en de sociale en economische ontwikkeling zouden gaan. In de hoop hem op andere gedachten te kunnen brengen nodigde de Amerikaanse regering hem uit voor een unofficial visit in januari 1952.

In het geval van de Belgische premier Joseph Pholien (Christelijke Volkspartij) had dat goed uitgepakt. Mede dankzij een programma vol bezoeken aan militaire instellingen en demonstraties van allerlei wapentuig was Pholien van standpunt veranderd. Drees zou daarvoor niet vatbaar zijn, zo meenden Amerikaanse beleidsmakers terecht, en dergelijke programmaonderdelen bleven achterwege. Drees wilde zelf ook liever bezoeken brengen aan fabrieken, vakbonden en een arbeidersgezin. Politiek gezien waren de belangrijkste programmaonderdelen de gesprekken met president Harry Truman en Secretary of State Dean Acheson. De besprekingen hadden voor de gastheren niet direct het gewenste resultaat: Drees toonde zich weinig inschikkelijk ten aanzien van de Amerikaanse wensen. De Nederlandse ambassadeur rapporteerde dat Drees met zijn ‘rustige positieve houding’ toch indruk had gemaakt, en noemde het bezoek ‘in alle opzichten zeer geslaagd’.

In de plotkamer van de Bescherming Bevolking (BB) te Nieuwersluis, Nederland, 8 september 1955. (Nationaal Archief/Coll. Spaarnestad/foto Pim Stuifbergen)
In de plotkamer van de Bescherming Bevolking (BB) te Nieuwersluis, Nederland, 8 september 1955. (Nationaal Archief/Coll. Spaarnestad/foto Pim Stuifbergen)

Geen grote parate troepenmacht

Het was niet zo dat Drees zich niet werkelijk bewust was van het gevaar vanuit het Oosten, zoals sommigen meenden. Hij had een scherp oog voor internationale machtsverhoudingen, ook op militair gebied. Zo had hij zich in de bezettingstijd niet populair gemaakt met zijn voorspellingen dat de oorlog langer zou duren dan velen hoopten. Nu meende hij dat van de Amerikaanse atoombommen voldoende afschrikking uitging om de Sovjet-Unie af te houden van een aanval op West-Europa. Zijn vertrouwen daarop was zo groot dat hij geen noodzaak zag voor een sterke conventionele strijdmacht.

Wat de omvang van een parate troepenmacht betrof kende Drees de tegengestelde opvattingen van de Britse veldmaarschalk Montgomery en de Amerikaanse generaal Eisenhower, die hij beiden als premier sprak. Montgomery zei: train veel jongemannen in een korte diensttijd en zorg dat je snel kunt mobiliseren. Eisenhower wilde een lange diensttijd van twee jaar om een grote strijdmacht paraat te hebben. Drees deelde de opvatting van Montgomery en zag het liefst de duur van de diensttijd verkort.

De zuinigheid van Drees is welbekend, maar het is niet zo dat hij de veiligheid van Nederland voor een koopje wilde hebben. Hij wilde alleen niet dat Nederland naar verhouding méér zou doen dan vergelijkbare landen als België, Denemarken en Noorwegen. Daar slaagde hij uiteindelijk niet in. Hij moest op dit punt compromissen sluiten, want ook al was de Partij van de Arbeid de grootste partij, in de coalitie vormde ze steeds een minderheid. Drees heeft zich schoorvoetend neergelegd bij hogere defensie-uitgaven dan hij zelf wenste.

Spaak wordt de baas van de NAVO

De aanvankelijke zorgen bij de bondgenoten over Drees’ koppigheid namen gaandeweg af. Zo meende de Britse ambassadeur in 1957 dat men gerust kon vertrouwen op de loyaliteit van Drees en zijn minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns. Ook andere diplomatieke rapportages waren positief: Drees was niet alleen eenvoudig, oprecht en aimabel, maar ook voorzichtig, scherpzinnig en vastberaden. Deze eigenschappen volstonden blijkbaar voor een premier van een klein NAVO-land.

En Spaak? Die was kort na zijn bezoek aan de Sovjet-Unie benoemd tot secretaris-generaal van de NAVO! In die functie, die hij van 1957 tot 1961 bekleedde, bleef hij zich inzetten voor een nauwere samenwerking tussen de Europese bondgenoten onderling en tussen de Atlantische partners. Vooral het voorbeeld van Spaak bewijst dat een leidende figuur in de Koude Oorlog niet noodzakelijkerwijs een rechtse havik hoefde te zijn.

MEER WETEN?

Hans Daalder en Jelle Gaemers, Willem Drees 1886-1988. Premier en elder statesman. De jaren 1948-1988. Balans, Amsterdam 2014

Martin Bossenbroek, Fout in de Koude Oorlog. Nederland in tweestrijd 1945-1989. Bert Bakker, Amsterdam 2016

Rik Coolsaet, België en zijn buitenlandse politiek, 1830-2015. Van Halewyck, Leuven 2014

Twee premiers

Willem Drees (1886-1988) was voor de oorlog wethouder van Den Haag en lid van de Tweede Kamer. In 1945 werd hij minister van Sociale Zaken. De algemene ouderdomsvoorziening die hij in 1947 tot stand bracht, maakte hem tot een van de meest populaire politici van het land. Van 1948 tot 1958 was hij minister-president.

Paul-Henri Spaak (1899-1972) was lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers van 1932 tot 1957. Enkele malen was hij korte tijd minister-president (1938-1939, 1946 en 1947-1949) maar hij is vooral befaamd door zijn lange dienst als minister van Buitenlandse Zaken tijdens en na de oorlog (1939-1949, 1954-1957 en 1961-1966). Hij wordt gezien als een van de grondleggers van de Europese Unie.

SOCIALISTEN EN DE KOUDE OORLOG
Protesten bij de vliegbasis Woensdrecht, vanouds verdacht vanwege de opslag van Amerikaanse kernbommen, hier in 1986 vanwege de mogelijke stationering van kruisraketten. (Nationaal Archief/Anefo/Rob Croes)
Protesten bij de vliegbasis Woensdrecht, vanouds verdacht vanwege de opslag van Amerikaanse kernbommen, hier in 1986 vanwege de mogelijke stationering van kruisraketten. (Nationaal Archief/Anefo/Rob Croes)
Drees en Spaak, bij diens bezoek aan Nederland als SG van de NAVO, 1957. (Nationaal Archief/ANP)
Drees en Spaak, bij diens bezoek aan Nederland als SG van de NAVO, 1957. (Nationaal Archief/ANP)
Spaak en Luns, 1957. (Nationaal Archief/ANP)
Spaak en Luns, 1957. (Nationaal Archief/ANP)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content