En de boer… hij ploegde voort

Een ideale pose op verzoek van schrijver-fotograaf Stijn Streuvels. Een touwhandelaar staat voor 1914 op het punt overvallen te worden. (Letterenhuis, Antwerpen)

Het romantische beeld van het plattelandsleven werd in het Interbellum ten top gedreven. De boer was toen het perfecte voorbeeld van een nationalistisch en godsdienstig bloed- en bodemgevoel. In 1935 schreef de Nederlandse dichter J.W.F. Werumeus Buning in zijn gedicht Ballade van den boer het gevleugelde ‘en de boer, hij ploegde voort’ als ode aan de onverstoorbare werkijver van de boerenbevolking.

Het boerenberoep stond toen al een tijd onder druk. De internationale vrijhandel en de schaalvergroting eisten een steeds grotere tol. Veel keuterboertjes hadden de spade al opgeborgen en waren als proletariër naar een stad, een industriebekken of naar Noord-Amerika geëmigreerd. Anderen probeerden met seizoensarbeid (suikerbieten, hop) de eindjes aan elkaar te knopen.

Het romantisch-volkse beeld van de boer met zijn hard labeur op het veld en zijn rigide karakter werd door een pleiade van heimatschrijvers opgehemeld. In Vlaanderen beleefde het genre een hoogtepunt met Stijn Streuvels (De Vlaschaard, 1907 en Leven en dood in den ast, 1926) en Felix Timmermans (Boerenpsalm, 1935) als toonaangevende voorbeelden. Maar de werkelijkheid week steeds verder af van hun ideaalbeelden. Mechanisering en industrialisering deden hun intrede. In de jaren 1920 werd door de provinciale overheden het gebruik van moderne elektrische (melkverwerkende) machines gepromoot. Op het land was paardentractie nog toonaangevend, maar de eerste tractoren maakten hun opwachting. Modernere oogstmachines werden nog wel door paarden getrokken, maar een ‘combiné’ maaide op een dag wat daarvoor door een tiental knechten en meiden werd gedaan.

De provincie West-Vlaanderen is dankzij een goede bodem en ligging een echte landbouwregio gebleven. Bieten maakten plaats voor maïs als veevoer. Voedingsgewassen voor de mens (aardappelen, wortelen, witte kool) worden deels verwerkt tot blik- of diepvriesvoedsel. Het meest in het oog springend zijn de nijverheidsgewassen. Waar vlas, hennep, suikerbiet, cichorei, tabak en hop voorheen in vele regio’s werden geteeld, zijn sommige alleen nog aanwezig in West-Vlaanderen. De grote omvang van deze teelten is (vooralsnog) afleesbaar aan de verschillende typische bedrijfsgebouwen die voor de behandeling van een specifiek gewas noodzakelijk waren.

Een kaal landbouwlandschap kan in de wintermaanden troosteloos lijken, maar de vergezichten maken het gemis aan groene gewassen dan weer goed. Een romantisch gevoel is er nog altijd, maar de nieuwe boeren die vanuit een ecologisch bewustzijn werken, hebben de geitenwollensokken toch al lang laten vallen. Samen met een nieuwe wind die door oude bedrijven waait, die hun bedrijfsgewas zoals hop altijd trouw zijn gebleven, is het West-Vlaamse landbouwbedrijf klaar om de 21ste eeuw te overleven. Die toekomst zit ook verweven in deze historische en iconografische terugblik op de eeuwenoude basis van alle beschavingen, de landbouwers.

Partner Content