Esfahan

Het kantoor van DHL is gesloten en het is niet eens vrijdag. Vreemd voor een pakjesdienst die van snelheid en service zijn handelsmerk maakt. “Dit is Iran mijn vriend”, zegt de eigenaar van een aanpalende boekhandel, die wel open is. “Elke week is er hier wel een of andere feestdag. Vandaag wordt de opvolging van Mohammed door Ali wordt herdacht.”

Op een dag als deze is de bazaar van Esfahan spookachtig leeg. Winkels zitten veilig opgeborgen achter verroeste rolluiken. Enkel een suikerverkoper beitelt eenzaam een grote witte blok tot fijne klontjes.

Aan het Qiyamplein is het altijd druk, vooral op feestdagen. Winkels zijn open, taxi’s pikken shoppers op of droppen ze, brommers met vierkoppige gezinnen op snorren door het wriemelende verkeer. Een man die snoepjes uitdeelt ter ere van het Kadir Qom-feest wordt overvallen door ongeduldige omstaanders. Het zijn geen kinderhanden, maar volwassenen, die de zak zoetigheid aan flarden trekken.

Op het majestueuze Imam Khomeini-plein picknicken gezinnetjes in het gras. Een man en drie vrouwen, onherkenbaar verborgen onder de zwarte chador, bidden tussen de bloemperken in de richting van Mekka.

Hoe mooi het plein ook is, dit is geen plek om lang te vertoeven. Tapijthandelaars en toeristische gidsen liggen als aasgieren op de loer. Vrijwel alle winkels rondom het plein mikken op de koopkrachtige westerse bezoeker. “Ik koop mijn kilims zelf in bij de nomaden”, beweert er een. De verkopers doen hun best om ons land van herkomst te achterhalen, en om een aanknopingspunt voor een gesprek te vinden. “Aha Belgie! Kennen jullie de beroemde schrijver Marc Helsen dan niet?”

Een journalist van de Iraanse radio wil ons interviewen om onze mening over Esfahan te horen. “Sorry. We zijn nog maar net in Iran gearriveerd en hebben amper iets van de stad gezien”, zeggen we. “Geeft niet. Slechts vijf minuten!”
Vervolgens bieden zich nog twee mannen aan, naar eigen zeggen leraars aan de universiteit, die ons door de oude joodse wijk willen begeleiden.

We vluchten de ontzagwekkend mooie Imam Khomeini-moskee in. De hele binnenkoer is ingepalmd door het geraamte van een immense tent. “Voor het ashurafeest binnenkort”, zegt een jonge kerel me, die zich, oh nee, alweer als gids aanbiedt.

Als je in het middelpunt van de moskee op de vloer stampt, dan keert de echo op wonderbaarlijke wijze vier keer terug. Enkele Japanners heffen net op die plek een lied aan, dat steeds luider klinkt, tot een schriel meneertje hen duidelijk maakt dat dat eigenlijk niet hoort.

Bij valavond verandert de oever van de rivier Zayandeh in een populaire uitgaansbuurt. Geen disco’s of cafe’s, enkel een theehuis waaruit de zoete geur van appeltabak ontsnapt, verborgen onder de Si-o-seh-brug of de brug met de 33 bogen. Oud en jong, modern en conservatief, burger en militair, de boordsteen langs het water is voor iedereen een geliefde plek. Koppeltjes huren een waterfiets in de vorm van een zwaan, om eventjes alleen te zijn op de brede stroom, weg van oplettende blikken en geroddel.

De Iraanse realiteit is veel gekleurder dan het stereotiepe beeld van mannen met baarden en volgzame vrouwen in zedig zwart, ons wil doen geloven. De mensen zijn nieuwsgierig. We worden aangestaard, begroet, toegelachen. Wie enkele woorden Engels kan, wil meteen weten waar we vandaan komen. Meisjes, met of zonder chador, kijken me lang in de ogen, draaien daarna giechelend hun hoofd, om uiteindelijk “Hello!” te zeggen. Verlegen? Onderdanig? Teruggetrokken? Niks van. Eerder assertief, soms zelf ronduit vrijpostig.

De Iraanse dames gaan overigens zeer creatief om met ’s lands strenge kledingvoorschriften. De manteau, niet langer een vormloze overjas, maar vaak ook strak getailleerd, is minstens even populair als de chador, het zwarte laken dat een vrouw degradeert tot een wandelende tent. Hoofddoeken en sjaals zakken naar achter om plaats te maken voor weelderige kuiven of geblondeerde lokken. Jeans en naaldhakken zijn ook onder de chador geen uitzondering. Grote zonnebrillen en rode lippenstift geven sommigen echte filmsterallures.

Ook de mannen experimenteren met de mode. Stijlvolle, jaren ’70-broeken met brede pijpen onderaan zijn in. De durvers laten hun haar groeien, of dragen een vetkuif of een paardenstaart.

In de islamitische republiek Iran nemen vrouwen veel meer deel aan het openbare leven, dan in het seculiere Turkije, waar de mannenmaatschappij veel meer uitgesproken is. De scheiding der geslachten is minder prominent in Iran, man en vrouw gaan minder krampachtig met elkaar om. In de fruitsapbars en de internetcafe’s zitten jongens en meisjes door elkaar. Koppels en gezinnen hoeven zich op restaurant niet af te zonderen, zoals in Turkije.

Maar een gewoon gezellig thee- of koffiehuis is dan weer zeldzaam in een land waar plezier en genot worden verdrongen. In het theehuis aan de Chubi-brug, dat vol zit met waterpijp rokende mannen, mag Anja niet binnen. De patron wil ons wel een plastic beker thee mee geven, die we dan maar op straat moeten op drinken. Nee bedankt, dan hoeft het ook niet.

“Ik haat deze kant van de stad”, zegt Pedram, een student aan wie we de weg vragen. “Veel te religieus. De andere kant van de rivier is veel moderner.”

Aan de Si-o-seh-brug vraagt een jongen met een vettig Amerikaans accent of hij naast ons mag plaats nemen. “Heb je in Amerika gewoond?”, vraag ik. “Nee”, antwoordt Medi. “Ik hou gewoon van dit accent.”

Medi vervult zijn legerdienst, tegen zijn zin. “Wij willen vrijheid. Uitgaan en dansen. Niet meer stiekem moeten fuiven, of geniepig meisjes met de wagen oppikken. We willen kunnen studeren wat we willen, zonder toelatingsexamens. En we willen dat ons land goede relaties onderhoudt met de internationale gemeenschap.”

Ik bestel een waterpijp met kersentabak in een cafeetje met gedimd licht, smeedijzer meubilair en profane muziek. Hier geen Khomeini aan de muur, wel een klein portretje van voormalig president Khatami, verborgen in een hoekje. “Wat vinden jullie van de president?”, vraag ik aan de mannen naast ons. De ene slaat zijn handen voor zijn gezicht, de andere klopt op zijn voorhoofd, terwijl een spottende lach ontsnapt. “Wij zijn fan van Reza Pahlevi, een groot man.” De heren zijn met hun 28 jaar echter veel te jong om de tijd van de sjah bewust te hebben meegemaakt.

Het treinstation van Esfahan, een heel eind buiten de stad, is een piekfijn onderhouden betonnen gebouw, verlicht met kleurrijke lampionnen en de portretten van Khomeini en Khameini. In de grote hal zetten twee poetsmannen de zitbanken met een lat gelijk. Er ligt niet een vuiltje op de glimmende vloer. Twee luide televisies, op verschillende posten afgesteld, verstoren de serene atmosfeer.

We delen een claustrofobische slaapcoupe met vier vrome Iraniers. Hassan, Mahmud, Ali en Mohammed, kan je bezwaarlijk moderne mannen noemen. Anja voelt zich als enige vrouw in het gezelschap, niet erg op haar gemak. Hasan, een leraar die wat Engels kan, vindt Anja’s hejab fantastisch. “Ik dacht eerst dat je een echte moslim-vrouw was”, zegt hij goedkeurend. “Goed zo!”

Het is snikheet in de wagon, maar in het bijzijn van anderen hou je best je kleren aan. Anja slaapt zelfs met haar hoofddoek op.

Om vijf uur in de ochtend houdt de trein een half uur halt. Alsof ze een ingebouwde timer hebben, springen de mannen gezwind uit hun bed, om in het stationsgebouw aan het ochtendgebed deel te nemen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content