Een vreemde grens

De zevende dag in Iran. Als we vandaag het land niet uit zijn, dan hebben we een boete aan ons been.

We rijden van Jolfa naar Norduz door een indrukwekkend landschap van ongenadige bergen. Er is geen levende ziel te bespeuren. Prikkeldraad en hekwerk met uitkijktorens sluiten de noordelijke grens van Iran hermetisch af. Aan de overkant van de Arasrivier ligt Naxchivan, Azerbeidjaans territorium in Armenie.

Bij valavond dropt de taxi ons aan de Iraans-Armeense grenspost van Norduz. Wat een verlaten gat. Zelfs geen vrachtwagen te bespeuren. Een Iraanse agent op sloffen controleert zonder iets te zeggen onze paspoorten.

Er steekt een storm op als we de brug over de Aras oversteken. De zon is weg en mist verhult de bergtoppen. Aan de Armeense kant van de brug worden we opgewacht door een Russische soldaat in een piepklein wachtkamertje. “Zet die vod nu maar af”, gebaart hij naar Anja. “En geen foto’s hier, kameraad. This is danger zone”.

Het grensgebouw draagt een plompe kerktoren op het dak. Een dikke Armeense agent verkoopt visums, 30 dollar voor 21 dagen. De paspoortcontrole gebeurt door Russische soldaten. “Alleen aan deze grens en die met Turkije is de Russische grenswacht nog actief”, zegt een soldaat. “Aan de Tadjiekse grens zijn we twee jaar geleden weg getrokken. Na de val van de Sovjet-Unie keerden veel ex-Sovjet staten zich tegen ons, terwijl wij ze jarenlang hebben geholpen.”

De soldaten, afkomstig uit Moskou, vervelen zich stierlijk in dit godvergeten oord, en zijn zichtbaar verheugd met onze passage. Ze drommen om ons heen, zijn nieuwsgierig naar onze reisplannen, de talen die we spreken, de landen die we bezocht hebben. “Jullie zijn de eerste toeristen in weken”, beweert er een. “En de eerste Belgen die ik hier zie.”

Er hangt een lollig, haast puberaal sfeertje, dat ik niet vertrouw. Het gaat er iets te familiair aan toe. Grenspolitie hoort streng te zijn, zoals in Iran. Een Armeense soldaat uit Azerbeidjan die in het Russische leger dient, trekt me plagerig aan de arm. “Hoe oud is je vriendin?” vraagt hij knipogend. Iran en Armenie: Dat twee buurlanden zo verschillend kunnen zijn, is haast niet te geloven.

We krijgen een beker thee aangeboden. Het lijkt er sterk op dat de heren ons langer dan nodig ophouden, om zichzelf een verzetje te gunnen. De enige die niet kan lachen is de dikke visumverkoper. Hij gritst de reisgids uit onze handen en vist er enkele persoonlijke notities uit, die hij grondig bestudeerd. “Je kan je dollars bij mij omwisselen in Armeense Dram”, probeert hij nog. We verkiezen toch maar het wisselkantoor iets verderop.

Eenmaal de visums afgestempeld, geven we de soldaten een hand en passeren door de metaaldetector. Buiten is het donker en koud. Er staat welgeteld een taxi te wachten, en dat hypothekeert onze onderhandelingspositie. De chauffeur wrijft zich al in de handen. Goed beseffende dat we veel te veel zullen betalen, laten we ons naar Hotel Elya in Agarak voeren, twee kilometer verder langs een onverlichte baan.

Elya heeft eenvoudige kamers, verwarmd met een electrische straler. Er is geen water wegens bevroren leidingen, maar wel een gezellige, rommelige keuken. Hafez, Kianush en Abbas zijn drie vrolijke Iraniers die tijdelijk in Armenie voor Gazprom werken. Kianush geeft ons een bord fritten met tonijn, die hij zopas heeft gebakken. Wat thuis niet mag, doe je elders. Kianush schenkt Armeense cognac uit en we klinken op het werk en de reis. Zijn twee kameraden passen. “Allah ziet ons!”, roepen ze terwijl ze de handen in de lucht houden.

Anahit, dochter van Elya, komt er bij zitten. Drie Iraniers, twee Belgen en een Armeense, samen aan tafel. We verstaan elkaar langs geen kanten, maar hebben dolle pret.

Kianush geeft ons een volle thermos thee voor op de kamer. De wind huilt. Het raam klettert. En op de gang klinkt gestoei.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content