Rik Van Cauwelaert

De verhalen van een stad

Rik Van Cauwelaert Rik Van Cauwelaert is directeur van Knack.

”Het MAS wordt de toren van het volk’, aldus oud-schepen Eric Antonis. Dat is geen kleine uitdaging.’

‘Ik hou niet echt van musea.’ De Franse dichter en essayist Paul Valéry begon zo aan zijn bekende ‘Le problème des musées’. Valéry had al moeite met de suppoosten die hem meteen bij het betreden van het museum zijn wandelstok ontnamen en die hem ook nog eens – je weet niet wat je hoort – verboden te roken. Zo’n museum was bovendien, zo vond Valéry, ‘une maison de l’incohérence – een huis van de onsamenhangendheid’. Het oor verdraagt het niet tien orkesten tegelijk te moeten aanhoren, maar dat wordt in een museum wel gevraagd van het oog, merkte hij terecht op.
Toen Valéry in de jaren 1920 zijn essay schreef voor de krant Le Gaulois had een museum in het beste geval iets van een cabinet d’amateur met rijen schilderijen, boven en onder elkaar, of kriskrassende kunstvoorwerpen en beeldhouwwerken die aan de bezoeker werden gepresenteerd. Doch de meeste van de musea leken in die jaren veeleer op stapelplaatsen van het verleden.

De bouw van het Solomon R. Guggenheim Museum in New York, naar het ontwerp van architect Frank Lloyd Wright, was als een klaroenstoot voor toekomstige museumbouwers. Het helixvormige Guggenheim is dan ook geen echt gebouw, maar veeleer een sculptuur waar de bezoeker in rondloopt en waarvan Lewis Mumford in The New Yorker beweerde dat elke kunstenaar van wie het werk daar wordt geëxposeerd het moet afleggen tegen het gebouw.

Pijnlijk verhaal
In Antwerpen hebben ze nu ook, om de woorden van historicus Herman Van Goethem te gebruiken, zo een architecturaal statement neergezet: het Museum aan de Stroom. Het staat er als een reusachtig beeldhouwwerk in Indische rode steen, midden op het Eilandje, weerspiegeld in het water van de oude haven.

Het meest geschikte moment om het gebouw te gaan bekijken is een zomerse zondagochtend, wanneer de stad er nog verlaten bij ligt en verkeerslichten van rood naar groen springen voor lege kruispunten. Wie daar dan rondstruint, beseft meteen dat het museumgebouw de pool is waarrond vastgoedbonzen hun projecten in dit stadsgedeelte ontwikkelen. Antwerpen volgt daarmee de voorbeelden van Londen en Hamburg, die nieuwe bestemmingen zochten en vonden voor hun oude met pakhuizen bebouwde haventerreinen.

In het Museum aan de Stroom – kortweg: het MAS – zal de bezoeker de verhalen van de stad, de haven en de stroom te zien en te horen krijgen. Het is een soms pijnlijk verhaal van veel afbraak en van rechttrekken van Scheldekaaien waardoor de stad van de stroom verwijderd raakte.

Culturele trefplaats
De stad aan de stroom, leunend tegen het Steen en de werven, bezongen door de Franstalige Antwerpse dichter Max Elskamp in zijn Chanson de la rue Saint-Paul, bestaat nog nauwelijks. Voor de wedersamenstelling van dat verleden en de veranderingen in de Antwerpse samen – leving putte het MAS uit de verschillende erfgoedcollecties die de stad rijk is. Die collecties beginnen op deze manier aan een nieuw leven.

De Engelse dichter John Betjeman, een onvermoeibare museum- en monumentenbezoeker – hij was de redder van St Pancras Station -, deelde musea op in twee soorten: musea voor specialisten en musea voor mensen die nooit in een museum komen. Als we oud-schepen en initiatiefnemer Eric Antonis mogen geloven, behoort het MAS tot de tweede soort: ‘Het MAS wordt de toren van het volk.’ Dat laatste is geen kleine uitdaging. Een museum bouwen, is het gemakkelijkste onderdeel van de opdracht. Een museum tot een culturele trefplaats uitbouwen, is van een heel andere orde.

Rik Van Cauwelaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content