Wie schreef toneelwerk Hugo Claus?

Ton Lutz, Hugo van den Berghe en de weduwe Veerle De Wit hielden de pen vast bij het schrijven van heel wat toneelstukken van Claus, aldus Guido Lauwaert.

Terwijl de eeuwige vraag ‘Who wrote Shakespeare?’ zorgt voor de wildste en meest gekke speculaties, zoals deze week maar weer eens bleek in het toonaangevende weekblad The New Yorker, kan men zich de vraag stellen of het werk van onze auteurs van hun hand is. Enig speurwerk leverde verrassende resultaten op. Opdrachten werden doorgegeven en namen behouden, als het commercieel of moreel beter uitkwam. De meest bedrijvige Vlaamse auteur van de vorige eeuw blijkt ook in die sport zeer bedrijvig te zijn geweest.

Wie schreef Claus?

Hugo Claus was een alleslezer. Het Verdriet van België, zoals zijn vader hem vaak noemde, had echter geen fantasie. Een concept bedenken, een oneliner met een onbeperkte levensduur, was hem niet gegund. En toch wilde hij dichter [en schilder] worden, want in Parijs was hij als jongeling terecht gekomen in een literaire en beeldende kring, en dat gezelschap beviel hem wel. Die drang naar vrijheid moet niet alleen gezocht worden in zijn artistieke entourage, dat is het reële aspect van zijn wezen, maar vooral in het irreële, iets wat aangetoond maar moeilijk zoniet onmogelijk bewezen kan worden. Toch is uw dienaar ervan overtuigd dat het irreële de sleutel is op het deurslot van Claus. Weerlegging van mijn stelling en argumenten zijn welkom. Slechts door de discussie komen we tot de waarheid.

Imitaties

Wat vaststaat is dat hij een groot aantal gedichten, toneelstukken en schilderwerk heeft gemaakt. Maar tussen maken en scheppen is een groot verschil. Het schilderwerk uit zijn Parijse periode was van zulke bedenkelijke kwaliteit dat hij niet als lid werd aanvaard door het clubje met het letterwoord CoBrA. Ze vonden zijn werk ondermaats omdat het imitatie was van hun werk, en gelijk hadden ze. Hugo Claus is als schilder altijd een imitator geweest. Dat stak hij ook niet onder stoelen of banken, integendeel, hij pronkte er zo sterk mee dat de parade tenslotte uitdraaide op een groots opgezette tentoonstelling. Claus verzon zelf de titel: ‘Imitaties’. De tentoonstelling vond plaats in 1987 in wat toen nog Paleis voor Schone Kunsten heette. Na afloop verhuisde ze naar het Vcc De Brakke Grond in Amsterdam. De toenmalige directeur, Walter Lerouge, na een fles of zes teveel, bekende aan uw artistieke spion, dat er kans op scheelheid was als hij te lang de gouaches en het behang van Claus bestudeerde, in een poging a system in the madness of King Claus te vinden. Imitaties is het beeldend werk van Claus tot zijn laatste penseelstreek gebleven.

Dat zijn schilderwerk enige waarde heeft, heeft het te danken aan de man die onrechtstreeks een sterke invloed had op Claus: Fred Bervoets. De Raspoetin van de Zwarte Panter hield niet het handje vast van Claus, maar het scheelde niet veel. Wat Fred vooral deed was kijken en na een korte stilte knorren: ‘Ugo, goeit da weg! Verscheur da! Da trekt op niks. Waarom blijfde gij altijd maar appelen? Gij ebt de koleire van de Karel nie. Moakt oe vrij, man! Da doar, haud da oepzij, ik zal daar later een veeg oep geven en dan zulde zien hoe datet moet. Kom, we goan een pint pakken en er ne keer over klappen. Kaek, daar ebde de Jan! Cleirke, goa moar mee, want gij ebt oak nog veel te liere. Adriaan we sen een uurtje parti.’

Ton Lutz

Over naar de literatuur. Zijn eerste acht toneelstukken, voor het eerst in 1966 gebundeld, werden gedicteerd door Ton Lutz. Hugo vertelde aan Ton over zijn familie en zijn avonturen en Ton vond ze zo boeiend dat hij Hugo beval ze neer te schrijven. ‘Een ratjetoe, dat speelt geen rol, ik zal er wel vorm en structuur aan geven,’ zei Ton. Wat gebeurde. Na een paar repetities kwam er al kleur in de donkere kamer. Claus was Lutz dankbaar zonder bekentenis. En zo verscheen in 1966 bij Uitgeverij De Bezige Bij Amsterdam ‘De getuigen’, ‘Een bruid in de morgen’, ‘[M]oratorium’, ‘In een haven’, ‘Het lied van de moordenaar’, ‘Suiker’, ‘Mama, kijk, zonder handen!’ en ‘De dans van de reiger’ als paperback met als titel ‘Acht toneelstukken’. Als opdracht staat vooraan ‘Voor Ton Lutz / met mijn dank / H.C.’

Wat hij nadien schreef, is jatwerk van het zuiverste soort. Geen auteur, van de eerste literaire Griek tot en met Albee en Ionesco, of hij pluimde ze. En allemaal zonder bronvermelding. De eerste die aantoonde waar Claus zijn mosterd haalde, was Paul Claes met zijn in 1984 verschenen boek: een opengegooid proefschrift, ‘De mot zit in de mythe’. Claes geeft een sneer, niet zozeer naar Claus maar naar de theatercritici en zijn bewonderaars, waarvan het overgrote deel vrouwen zijn. Hun mannen applaudisseerden, om hun vrouw niet te verliezen. Want Claus was een schone jongen. Paul Claes gebruikt diens schoonheid om literair de vis aan de haak te slaan. De inleiding en het eerste hoofdstuk zijn aanzetten, zoektochten, maar vanaf het tweede hoofdstuk heeft Claes de goede plek gevonden. De dobber ligt nog maar in het water of hij begint al te wiebelen. Oordeel mee: ‘Onder de vroege vraaggesprekken met Claus is er haast geen dat verzuimt het Griekse profiel en het Romeinse kapsel van de auteur te vermelden. Het lijkt wel of de dichter de critici zelfs door zijn uiterlijk op zijn antieke interesses wilde attenderen. Toch heeft het jaren geduurd voor onze literatuurkenners die inspiratiebron op het spoor gekomen zijn.’

Hugo van den Berghe

Een ander treffend voorbeeld van een toneelstuk waarvan insiders uit het Gentse theatermilieu weten dat het niet door Claus werd gebaard, is ‘Onder de torens’. ‘Dit stuk is geschreven, ‘ zo staat op het achterblad van de titelpagina, ‘voor het Nederlands Toneel Gent ter gelegenheid van de opening van de gerenoveerde Koninklijke Schouwburg van Gent op 14 oktober 1993.’ De waarheid is dat Claus toneelmoe was. Nog geen tien minuten na aanvang van een voorstelling of hij viel in slaap. Hij had echter zijn woord gegeven, na dagenlang uitvoerig getrakteerd te zijn in de Hotsy Totsy door de toenmalige directeur van de schouwburg, Hugo van den Berghe. Medeschuldig aan zijn jawoord was de innige vriendschap tussen beiden. Helaas, Claus kreeg wel letters op papier, ja, zelfs zinnen, maar ze bekten niet en een plot kwam er helemaal niet uit. Ten einde raad heeft Hugo van den Berghe dan maar zelf een toneelstuk geschreven.

Niet vertrouwd met het metier ging hij te rade in het archief en vond ‘De witte Kaproenen’. Dit lyrisch drama in vijf bedrijven werd gebracht door 26 muzikanten, 30 koorleden, evenveel acteurs, 150 figuranten en 10 paarden. 1 oktober 1899 was de dag dat de schouwburg plechtig ingehuldigd werd en dat het eerste gat in het budget van het NTGent geslagen werd. Van den Berghe vond het niet meer dan logisch het honderdste gat te slaan. Alle machinerie moest gedemonstreerd, de nieuwste snufjes optimaal gebruikt en alle spelers, figuranten en machinisten moesten worden getoond en besnuffeld. Een snuifje Gentse historie mocht – net als bij het openingsstuk – niet ontbreken. Helaas zat er aan Gent op dat moment weinig geschiedenis dat niet al overvloedig aan bod was gekomen. Dan maar de theaterwereld zelf op de hak genomen.

En zo schreef Hugo van den Berghe een stuk waarin hij zijn vijanden verbaal kon slachten. Zijnde de secretaris-generaal van Cultuur, de liberale schepen van Cultuur, een extreemrechts gemeenteraadslid, een provincieraadslid en een gatlikker en radioproducer, waar duidelijk Frans Boenders model voor stond. De keuze van de laatste was door Claus opgelegd, die de eerste versie las en van advies voorzag, er enkele flauwe grappen aan toevoegde, die in werkelijkheid ook flauw waren. Dit gezelschap vormde een jury die moest beslissen over de keuze van het openingsstuk. Sam Bogaerts was de regisseur. De kritieken waren vernietigend en de verantwoordelijkheid voor de ramp was een schaakspel tussen Claus en Bogaerts. De match eindigde met remise. Leuk om weten, en aardig in ‘De zaak Onder de torens’ is dat het openingsstuk van de Gentse schouwburg in 1899 op naam staat van Lodewijk Lievevrouw-Coopman. In werkelijkheid was er een tweede auteur. Iemand die meer recht had met zijn naam op de affiche: Gustaaf D’Hondt.

‘Play Hamlet’, naar het beroemdste stuk van Shakespeare, werd ooit door Claus vertaald, maar hij vond het zelf te min om het te laten uitgeven. Op vraag van Walter Tillemans vertaalde Claus de bewerking van Pavel Kohout, maar de gesneuvelde scènes uit de eerdere vertaling bleven gesneuveld. Als Claus een personage niet lag, en dat was in Hamlet Rosenkrantz en Guildenstern, deed hij gewoon of hij niet bestond. Voor de versie van Nieuw Ensemble RaamTeater heeft Walter Tillemans ze weer te voorschijn getoverd en hun dialogen vertaald. In het tekstboek staat onderaan op bladzijde acht: ‘Walter Tillemans vertaalde, met instemming en onder supervisie van Hugo Claus, de ontbrekende passages…’

Veerle De Wit

De ‘Antwerpse’ stukken van Claus zijn grotendeels van de hand van zijn echtgenote. Hugo vertelde een anekdote of kruiste een artikel aan in Dag Allemaal of ’t Pallieterke, en Veerle De Wit sloeg aan het schrijven. Om de paar dagen las Hugo de tekst na, schrapte hier een woord, beval daar een komma en zocht naar een passende opdracht. Ze verzuipen onder een triviale moraal. Die trivialiteit is een sterke aanwijzing voor het aandeel van mevrouw Claus. Alvorens zij de meester had geënterd, was zij lerares moraal. Zij bracht orde in zijn financiële toestand, maar zorgde ook voor nieuwe inkomsten. Dat heeft zijn sporen nagelaten. ‘De eieren van de kaaiman’, ‘De verlossing’ en de eenakters ‘Visite’ en ‘Winteravond’ zijn saai en ze missen het wraakgevoel dat in zijn vroegere stukken aanwezig is. Ronduit beschamend was het libretto ‘Borgorocco’, geschreven voor zijn vriend Frederic de Vreese, in opdracht van de Vlaamse Opera. Maar zowel de componist als het operahuis zagen geen muziek in een verhaal dat nog minder om het lijf had dan een platvloerse klucht.

Jos de Man

Ook met zijn columns was Claus niet wie Claus was. Tijdens de jaren waarin het voortbestaan van De Morgen aan een zijden draadje hing, werden de lezers aangespoord aandeelhouder te worden. Heel wat linkse rakkers lieten zich overhalen. Dé reden was dat Claus als een van de eersten aandelen had gekocht. Een West-Vlaming die geld schoof, du jamais vu. Dus opbrengst verzekerd. In werkelijkheid heeft Claus geen stuiver in het zakje gedaan, maar beloofde in ruil voor aandelen wekelijks een column te schrijven. Dat ging enkele weken goed, maar al snel had Claus er zijn buik van vol. Hij zat volop op huizen- en vrouwenjacht.

Wat Paul Goossens, de toenmalige hoofdredacteur ook smeekte en preekte, Claus bleef stom, doof en blind. Hoe nu verder, dacht de hoofdredactie, want Claus was dé trekpleister in de aandelencampagne die nog volop liep. De oplossing kwam van een ludiek en erudiet redacteur, een voormalig redactielid van het weekblad Vrijdag, een advocaat en auteur, Jos de Man. In de stijl van de meester schreef Jos de wekelijkse column en ondertekende met Hugo Claus. Toen de campagne ten einde liep en het voortbestaan verzekerd was, verdween de column stilzwijgend.

Pagina’s zou ik zo door kunnen gaan. maar ik meen dat al voldoende is aangetoond dat waarheid en bedrog bij Claus met elkaar rollebollen. Zoals in de inleiding al enigszins aangegeven, was hij echter niet de enige. Meer onthullingen in een volgende aflevering. Blijven kijken!

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content