‘Wat weet jij er nu van?’

Benno Barnard over de parachutemoord en over het volle leven thuis.

Maandag

Over de parachutemoord. In het tijdperk van het DNA, waarin bewijzen onomstotelijker zijn dan ooit, verklaart meester Vermassen dat bewijzen ons terugslingeren naar het jaar 1900: ‘Dat is de gendarme met zijn velo en een vergrootglas.’ Toen ik dat hoorde, drong het tot me door dat Vermassen een personage uit een roman van Simenon was. Die breedsprakige, altijd tot gemoraliseer in het openbaar bereide provinciaal, met zijn nauwelijks onderdrukte Aalsterse tongval, geeft de triomf van de retoriek over het recht gestalte. De retorische talenten van de rechtsgeleerde zijn weliswaar beperkt, zijn metaforen zijn kreupel als een invalide, maar op een uit volksmensen samengestelde jury, met hersenen murw van de televisie, maken ze ongetwijfeld een diepe indruk.

Dinsdag

Ene Dr. Maurits Berger bezet de leerstoel ‘Islam in de hedendaagse Westerse wereld’, die onlangs door de regering van Oman aan de Universiteit Leiden is geschonken… De regering van Oman! Zou die Berger onderzoek mogen doen naar de historiciteit van de koran, gesteld dat uit dat onderzoek dreigt te blijken dat de koran een gewone ontstaansgeschiedenis heeft, zoals alle andere teksten op aarde? Waarom laten wij deze aanslag op de wetenschap toe? Carabinieri van Offenbach, waar blijven jullie?

Woensdag

De theologe Karen Armstrong vertrouwt ons een reusachtig mea culpa toe. Als wij vijanden hebben, haten ons die niet zomaar. We hebben ze zelf gecreëerd en daarom moeten we hen omhelzen. De ware religiositeit is compassie. Alleen compassie kan vrede op aarde brengen. O zoetheid van het christendom! Er is één monsterlijk detail: tussen moslims en islamcritici blijkt haar schema opeens niet meer te gelden. Sarcastische woorden, gloeiend stof, dat uit de ruimte van het internet op mijn bureau is gevallen: ‘Het is een schandalige suggestie dat moslims zelf de islamofoben zouden hebben gecreëerd. Islamofoben zijn gewoon puur slechte mensen, verdienen dus zeker geen compassie en moeten zonder terughoudendheid worden gedemoniseerd.’

Donderdag

Ieder revolutie maakt tabula rasa van de geschiedenis, maar die van 1968 heeft ook het geschiedenisonderwijs afgeschaft. In dezelfde periode werd het huwelijk een verdacht relict van de burgerlijke maatschappijopvatting. Ik zal u uitleggen wat het verband is. De revolutie grijpt weliswaar in de geschiedenis plaats, maar haar grondstof is de mythe. De revolutionaire categorie in het brein is romantisch van aard, zij verheerlijkt de lust die haar voortdrijft, en alle lust wil eeuwigheid, zoals we van Zarathustra weten. Het huwelijk daarentegen is een historisch verschijnsel: het maakt deel uit van de geschiedenis en geeft haar tegelijkertijd vorm, via die eigenaardige kleinburgerlijke gewoonte om kinderen dingen te leren: overgeleverde wijsheid (ook als die van dode blanke mannen afkomstig is), onregelmatige werkwoorden, religie, geschiedenis… Veel daarvan hebben we gedurende drie generaties leren minachten, tot we de ergste graad van minachting hadden bereikt: de onwetendheid. Het huwelijk moest niet alleen kapot omdat het burgerlijk, achterhaald en christelijk was, maar vooral omdat het historische karakter en de conserverende werking ervan als contrarevolutionair werden aangevoeld (meer aangevoeld dan ontmaskerd).

Vrijdag

Toen Joy op een avond naar een concert was, kreeg Anna voor het eerst haar maandstonden. Dit woord bevat de hele archaïsche wereld en riep vanuit zijn etymologie een oerscène op: een meisje met bebloede kleren, Ifis, Iphigeneia, door de puberteit aan de maangodin geofferd… ‘O papa, nu blijf ik een hele maand bloeden!’ En ik, Jefta, Agamemnon, papa: ‘Nee hoor, lieverd, dat duurt maar een paar dagen.’ Zij, theatraal snikkend, onopzettelijk geraffineerd: ‘Wat weet jij er nu van!’ Ten slotte heb ik mijn zus opgebeld, die haar wist te kalmeren. Het nut van zussen is dat ze rijpen tot tante.

Zaterdag

De uistekende nieuwe essybundel van Huub Beurskens heet ‘Maar waar is het drama’. Deze gedenkwaardige zin schrijft hij over Gerrit Komrij: ‘Niet mijn vrienden, mijn vijanden moeten invloedrijk zijn, ik moet hen van verre in de menigte kunnen herkennen aan hun opgepoetste epauletten.’

Zondag

Op Facebook schrijft G. Komrij: ‘De meisjes zijn er toch in geslaagd de laatste schrijvende katholiek uit Nederland op de lijst te zetten.’ Die lijst is de toplijst van de AKO-prijs, de meisjes zijn enkele juryleden en die laatste schrijvende katholiek is Willem Jan Otten. ‘Zelf stond Komrij niet op de tiplijst, terecht niet, want daar horen homo’s niet thuis’ – dit is ongeveer het niveau in café Komrij. Maar het is nog erger. Die Komrij, die in zijn salon regelmatig van leer trekt tegen Wilders, is daarmee afgezakt tot een historisch laag peil: dat van Ir. A. A. Mussert namelijk, de leider van de Nationaal-Socialistische Beweging, die in de partijkrant Volk en Vaderland van 6 december 1935 zijn onwrikbare vijand Anton van Duinkerken als ‘den zich katholiek noemenden Van Duinkerken’ omschreef. Daarop schreef Van Duinkerken zijn door onze geheugenloze cultuur inmiddels vergeten ‘Ballade van den katholiek’:

Jawel, mijnheer ik noem mij Katholiek. En twintig eeuwen kunnen ’t woord verklaren Aan u en aan uw opgewonden kliek, Die blij mag zijn met twintig volle jaren…

Het kostte hem in de oorlog internering in een gijzelaarskamp. Voelt u waar ik heen wil?

Nog steeds zondag

Ik vind wat Komrij polemiek noemt vrijwel altijd onethische rotzooi. Zelf zal hij zeggen dat het ‘maar literatuur’ is. Hij kan gewoon het schimpen niet laten, het is een congenitale aandoening, vertellen een paar sussende apologeten me; en natuurlijk, we hebben deze vijand zelf gecreëerd, we moeten hem van mevrouw Armstrong omhelzen… Hij meent het niet echt, begrijpt u wel? Dat klopt in zoverre, dat Komrij in laatste instantie inderdaad geen mening heeft. Hij maakt maar wat arabesken in een moreel vacuüm. Niet toevallig poogt hij in datgene wat hij verder zelf schrijft, zijn poëzie voorop, het demonische van het bestaan uit te bannen, op de wijze van het nepschilderij of de tranerige schlager. Het is kitsch, zoals Huub Beurskens in het snijkamergedeelte van zijn essaybundel uiteenzet. En intussen begint deze laatste schrijvende valse kunstnicht, die van anderen beledigen zijn broodwinning heeft gemaakt, luidkeels te jammeren als iemand hem op zijn beurt een klap verkoopt.

Benno Barnard

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content