Voorpublicatie: Marnix Peeters ontpopt zich tot poëtische ziel in bundel ‘Zei mijn vrouw’

Achter elke sterke man staat een sterke vrouw. In het geval van Marnix Peeters heet zij Jana. Zij blijkt niet alleen een beeldige muze te zijn, maar ook een lucide denker. In Zei mijn vrouw bundelt Marnix Peeters de gesprekken die hij voert met zijn vrouw.

Voorpublicatie: Marnix Peeters ontpopt zich tot poëtische ziel in bundel 'Zei mijn vrouw'
© GF

De zaken die Marnix als schrijver opmerkt, houdt zijn vrouw Jana tegen het licht. Marnix komt met een idee, zij tot conclusies. Als Zeus en Hera wonen zij op hun berg in de Oostkantons, waar zij vanop een veilige afstand van het aardse leven nadenken over de kleine en grote dingen die de mens bezighouden. De liefde tussen hen is onvoorwaardelijk.

In Zei mijn vrouw bundelt Marnix Peeters de gesprekken die hij voert met zijn vrouw: reflecties over vrijheid, over vogels, over zijn leven als schrijver en huisman.

Zei mijn vrouw verschijnt bij Pottwal Publishers, een gloednieuw uitgeefinitiatief van Marnix Peeters, in samenwerking met WPG Uitgevers België.

Een voorpublicatie:

Het huis kraakt

Mijn vrouw gaat geregeld bij de buurvrouw op bakles. Dat is plezierig, ook voor mij. Zij is geen keukenprinses, maar als ik haar nu met bakvormen en ander gerief hoor rammelen, weet ik dat er schitterende dingen op komst zijn. Onze buurvrouw is een bakwonder, en het is opvallend hoe snel je die kneepjes leert.

Tijdens de les, onder het kneden van het deeg voor de kaneelkoekjes, had de buurvrouw gevraagd hoe dat nu was met al die vluchtelingen in de stad. Wij waren vorige week voor enkele dagen naar Antwerpen gereden.

Je ziet geen verschil met vroeger, had mijn vrouw geantwoord. Dat kon onze buurvrouw moeilijk geloven.

Van een afstand gezien moet de grote boze wereld er écht groot en boos uitzien, zei mijn vrouw. Dichte drommen rare snuiters in de straten.

Kijk, weer kraanvogels, zei ik, wijzend uit het raam.

Roepend vlogen ze met honderden over onze hoofden heen. Toch sterk, zei mijn vrouw. Dat een Oostkantonner zich zo weinig kan voorstellen bij het straatbeeld van Antwerpen.

Net zomin kan een Antwerpenaar zich écht iets bij het leven hier verbeelden, zei ik. Hoe aardedonker het in de winter wordt — en dat je de horizon kunt zien, maakt alles nog kouder en zwarter. Hoe hier maandenlang níéts kan zijn. Het huis dat kraakt van de kou. De kraaien ’s ochtends. Veel stadsmensen zouden er gek van worden.

Het lijkt eenvoudiger dan het is, beaamde mijn vrouw.

Ze pauzeren, zei ik, met mijn verrekijker naar de kraanvogels turend.

(Dan verlaten ze hun V-formatie en gaan ze een paar minuten lang op één plek slordig en ongeregeld door elkaar vliegen. Het is een bizar schouwspel waar geen echte uitleg voor bestaat).

Ze zijn prachtig om te zien, maar ik word er mijn hele leven al onbehaaglijk van, zei ik. Trekvogels. Die verschrikkelijke drang om twee keer per jaar duizenden kilometers te gaan vliegen, in groep, op een onzichtbaar kompas… Dat krankzinnige gejakker… Die collectieve uitputting… Dat hese, nerveuze geschreeuw… Het is ontzagwekkend en meelijwekkend tegelijk. Bewonderenswaardig en beangstigend.

Jij vraagt je dan af wat er in je eigen hersenstam nog aan instincten zit te broeien, zei mijn vrouw. Precies, antwoordde ik. Wij denken graag dat we aan het stuur zitten, maar we zijn hooguit opvarenden van onze natuur. Passagiers van onze levensdriften. We denken over de dingen na en we noemen onszelf heel sjiek ‘opvarenden van onze natuur’,

Zei mijn vrouw van Marnix Peeters, Pottwal Publishers, 152 pagina’s, 18,50 euro

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content