Vertaler Piet Schrijvers over Lucretius

Begin maart kreeg Piet Schrijvers de Martinus Nijhoff Prijs voor zijn vertalingen uit het Latijn. Rik Van Cauwelaert sprak met hem over zijn recente Lucretius-vertaling.

Piet Schrijvers, die eerder al prachtige vertalingen leverde van Vergilius, Horatius en Justus Lipsius, heeft de volledige zes boeken van ‘De rerum natura’ van Lucretius voor een breed lezerspubliek opengesteld. Zijn jongste vertaling van Lucretius’ natuurfilosofische leerdicht is een meesterwerk.

Van de Romeinse vrijdenker Lucretius, die als een missionaris de denkbeelden van de goed twee eeuwen eerder gestorven Griekse filosoof Epicurus propageerde, is weinig of niets bekend, tenzij dan dat hij leefde van 99 tot nagenoeg 54 voor Christus. Er is slechts één eigentijdse vermelding van Lucretius bekend en dat is die in een brief van Cicero, geschreven in de loop van het sterfjaar van Lucretius.

Lucretius lijkt een schrijver die vooral andere schrijvers en dichters fascineert, veel meer dan het grote publiek. U zegt ook ergens: ‘Eigenlijk is het verbazend dat Lucretius de middeleeuwen overleefde.’ Piet Schrijvers: In de Romeinse tijd was Lucretius al een schrijver voor echte intellectuelen, want met een hoge moeilijkheidsgraad, zeer filosofisch. Dat intellectuele lezerspubliek had hij ook later, in de 16e en 17e eeuw. Het is inderdaad haast een godswonder dat hij de middeleeuwen overleefde, precies gezien zijn antigodsdienstige opvattingen. Maar hij was dan ook zo goed dat zelfs de kerkvaders niet om hem heen konden. De kerkvader Lactantius bestreed hem wel, want Lucretius ontkende het bestaan van de ziel en dergelijke. Maar Lucretius richtte zich ook tegen het heidendom, tegen het veelgodendom van zijn tijd. En daar kon Lactantius hem dan wel weer gebruiken. Dat zijn publiek alleen beperkt zou zijn gebleven tot andere auteurs, nee dat zou al te beperkt zijn. Al bleef zijn werk wel in een beperktere kring van intellectuelen en vrijdenkers.

Kerkvaders konden zijn werk niet negeren, want al te mooi en te logisch geformuleerd. Maar het begon al met Cicero die Lucretius niet moest, maar die wel zijn werk uitgaf. Schrijvers: Die paradox zat er van bij de aanvang in. Als politicus die moest rekenen met een Romeins staatsbestel dat op staatsreligie steunt, kon Cicero natuurlijk weinig aanvangen met de vrijdenker Lucretius. Maar de vriend met wie Cicero correspondeert, Atticus, was zelf een epicurist. Met Cicero heb je dan ook te maken met een kameleon van formaat.

Hoe moeten we ons die tegenstelling voorstellen tussen de denkbeelden van Epicurus, de leermeester van Lucretius, en de toen gangbare gedachtestroming, die van de stoïcijnen, in het Rome van Cicero? Schrijvers: Let op, we moeten toch een onderscheid maken, zeker voor Cicero, tussen de persoonlijkheid publicus en de persoonlijkheid privatus. Neem nu onze koningin Beatrix. Zij staat aangeschreven als Nederduits Hervormd. Of zij in werkelijkheid vrijdenker is of liberaal, daar bemoeien we ons niet mee. Dat was niet anders in de Romeinse samenleving. Het intellectuele, literaire publiek, was tegelijk ook het politieke. Ten tijde van Cicero viel dat helemaal samen. Want allemaal hadden ze de retorica als onderwijscurriculum doorlopen. Ze waren literair, maar hun carrière was meestal politiek, tot de keizertijd. Waar woonden dan die epicuristen? In prettige villa’s in de buurt van Napels. Daar werden later die papyrusrollen met teksten over Epicurus gevonden. Dus ja, als die mensen zich rustig hielden en hun epicurisme in stilte beleden, dan werd dat getolereerd. Godsdienst werd pas een probleem toen het een heuse staatszaak werd, met Constantijn de Grote en naderhand met het christendom.

Hugo Brandt Corstius noemde Lucretius de voorloper van de moderne wetenschap. Terecht? Schrijvers: Met zijn argumentatie, door het uitsluiten van bovennatuurlijke krachten en goddelijke interventies, valt die uitspraak zeker te verdedigen. In de eerste boeken heeft Lucretius het over de ziel en het lichaam, in Boek IV over de zintuigen. Maar in Boek V heeft hij het over de evolutieleer. En dan valt al gauw de naam van Darwin. Twee jaar geleden ging ik de hort op met een lezing over Lucretius en Darwin. Het succes van deze Lucretiusvertaling heeft ongetwijfeld ook te maken met het voorbije Darwinjaar. Lucretius wordt echt belangrijk, emanciperend tegen het einde van de 16e eeuw, begin 17e eeuw. Hij durfde dan toch de metafysische verklaring van schepping en mens te herroepen, en daar moest de wetenschap toen nog aan beginnen. Later werd hij ethisch belangrijker – want intussen waren Newton en andere toch al wat verder gevorderd in het wetenschappelijke veld. En dan zie je ook die belangstelling voor Lucretius verschuiven. Hij kreeg een grote invloed op de 17e-eeuwse Franse libertijnen die veel belangstelling hadden voor het hedonisme, de voluptas die aan het epicurisme werd gekoppeld. Libertijn en epicurist zijn omschrijvingen die van dan af door elkaar worden gebruikt.

Bent u het eens met Karel van het Reve die stelde: je moet vertalen wat er staat? Schrijvers: Absoluut. Bij mijn eerste vertaling van de Aeneis was ik wat brutaler. Ik heb die dan ook gemaakt voor mijn zoon die niks vond aan al dat Latijn. Ik moest hem tonen dat zijn vader, de Latinist, wel degelijk een eigentijds werkstuk kon neerzetten.
In de eerste vertaling liet ik bijvoorbeeld Dido tegen Aeneis zeggen: ‘Schoft’. In de volgende vertaling zal er staan: ‘Bruut’. Zoals het er ook in ’t Latijn staat.


Hoe frustrerend is het voor een vertaler dat de lezer voorbijgaat aan zijn vondsten? Schrijvers: Vertaler is een eenzaam beroep. Je hoort niet zoveel van je lezers. Als er al een recensie verschijnt, dan gaat de aandacht uiteraard naar de vertaalde auteur. De vondst van de vertaler is veelal een semantische vondst. Het is maar een klein atoompje. Maar het ritmisch en metrisch doorstromen, dát wordt door poëzievertalers toch vaak onderschat. De traditie zegt dat als er een zelfstandig naamwoord staat in het Latijn, er ook een zelfstandig naamwoord in het Nederlands moet staan. Anders werd het op school als fout aangerekend. Ik ga wat vrijer om met de inhoud, maar de esthetische code moet wel kloppen. Als er bij Lucretius een alliteratie staat, dan in mijn vertaling ook. Dat hoort bij de code. Wat ik ook altijd doe: ik houd een precies evenwicht aan van zin en verseind. Eindigt zijn zin bij dat verseind, dan eindigt die ook zo bij mij. Soms voel ik me, met al dat paswerk, als een timmerman. Dan laat ik mijn tekst zes maanden rusten. Waarna ik die dan als een vreemde ga lezen. Ik ga er dan nog twee, drie keer overheen, maar zonder de Latijnse tekst. Al wil ik er weleens een andere vertaling bij halen, om te controleren of ik alles wel mee heb, en niets heb overgeslagen of vergeten. Leesclubs, zo hoor ik van collega’s, lezen eerst de Latijnse tekst, met een letterlijke vertaling, bij wijze van ondersteuning. Maar op het eind van de avond mag het ook eens op z’n moois en dan nemen ze mijn vertaling. Dat zeg ik natuurlijk heel trots.

Rik Van Cauwelaert



Lucretius. De Natuur der dingen – De rerum natura. Uitgegeven, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Piet Schrijvers. Groningen, Historische Uitgeverij, 2008. 49,95 euro

Vergilius. Georgica – Landleven. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Piet Schrijvers. Groningen, Historische Uitgeverij, 2004. 27,50 euro

Horatius. Verzamelde gedichten. Uitgegeven, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Piet Schrijvers. Groningen, Historische uitgeverij, 2003. 49,95 euro

Een stralend nieuw lied zal ik zingen. Voorgedragen door Jeroen Willems. Lucretius, Horatius, Vergilius, vertaald door Piet Schrijvers. 2 cd-luisterboek. Groningen, Historische uitgeverij / Rubinstein, 2009. 12,95 euro

Piet Schrijvers. Ik kan de muzen niet haten. Over poëtische geestdrift en stoïcijnse standvastigheid. Groningen, Historische Uitgeverij, 2004. 24,75 euro

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content