Van Tom Lanoye tot Guillaume Apollinaire

In deze Dagboekgedachten (22) vindt Benno Barnard de Tzum-prijs voor Lanoye misplaatst en de poëzie van Apollinaire geschikt voor 12-jarigen.

Maandag

Hollandse rel: in het stadje Hellevoetsluis stelt een mij onbekende kunstenaar een bronzen beeld tentoon. Het stelt twee naakte homoseksuele mannen met een erectie voor. Het aanstootgevende kunstwerk moet weg. Van mij wordt als vanzelfsprekend verwacht dat ik het gemeentebestuur bekrompen vind: tenslotte is de geëxhibeerde dubbelloops een schepping in het verlengde van de David in Florence; enkel een of andere calvinistische remming zou tussen mij en mijn bewondering in kunnen staan, nietwaar. Maar ik heb een vervelend karakter, ik denk zelf na, ik ben het niet met de elite eens. Om te beginnen vind ik het hele beeld stijf: deze onhandig vormgegeven getuigenis van hedendaagse moraliteit stuit op mijn burgerlijke vooroordeel dat kunst de glorie of de ondergang van het menselijk lichaam moet afbeelden en niet een opinie van de kunstenaar. En meer in het algemeen vind ik de dwangmatige voorstelling van het nichtendom als louter seksueel verwerpelijk – juist dat beeld, zoals ook uitgedragen door Gay Pride Parades, bevestigt alle agressieve kleinburgerlijke vooroordelen.

Dinsdag

Alweer een ergernis! Wie een beetje oplet, kan zijn dorst naar irritatie dagelijks laven. Tom Lanoye heeft met een zin uit zijn boek ‘Sprakeloos’ de Tzumprijs gewonnen: ‘Vijftien jaar had de badkamer met de caravanafmetingen probleemloos dienstgedaan, de sporadisch gekneusde knie niet te na gesproken van wie zich, zijn toilet makend of zich scherend voor het lavabootje, te bruusk omdraaide en aan den lijve moest ervaren hoe gering de speling was gebleven tussen rand en wand.’ De jury is gegrepen ‘door de sterke beeldende kracht’ van deze moeizame Latijnse periode met de twee participia. ‘Iedereen zal meteen een beeld hebben van deze kleine badkamer,’ zo meent men. Tja, dat beeld zou je ook wel hebben als de prozaïst had geschreven: ‘De badkamer had vijftien jaar dienstgedaan, ook al was de ruimte zo klein dat je er je knie kneusde als je je omdraaide.’ Voorts was de jury zeer te spreken over dat ‘lavabootje’ – een banaal Vlaams woord, in het noorden als een exotische bloem gepercipieerd – en ‘bruusk’, een woord dat in onbruik zou raken. Enig onbruik is mij nooit opgevallen, zeker in Holland is het hele openbare leven nogal bruusk. Slot persbericht: ‘De kers op de taart was het binnenrijm aan het einde van de zin.’ Niet de prozaïst maar de dichter is bekroond! Rand en wand! Het is inderdaad een fonkelende vondst, bij het licht waarvan de bleke, studentikoze smaak van de jury goed zichtbaar is.

Woensdag

Ik had die prijs moeten winnen! Ik was er notabene met drie zinnen voor genomineerd! Wat een horreur te verliezen van zo’n gedrocht, even stijf als die Hellevoetsluise fallussen! Ik kan best tegen verliezen, hoor, het is een bezigheid waar ik al vele jaren op oefen. Ik heb mijn moeder en mijn beste vriend verloren aan de dood; ik ben vriendschappen kwijtgeraakt aan de islam – in het licht daarvan zijn een paar literaire prijzen irrelevant. Maar ik ken mijn metier, ik ben een vakman, ik kan heel goed beoordelen of een zin iets voorstelt of niet. Als ik verlies, wil ik wel verliezen op enig niveau. Waarom heeft die jury van Tzum haar prijs niet toegekend aan, bijvoorbeeld, deze zin van Willem Jan Otten uit zijn essayboek ‘Onze Lieve Vrouwe van de schemering’: ‘Ik zie heden even het punt van de schepping niet.’

Donderdag

Op zijn Franstalige school – afdeling ‘immersion en néerlandais’, wat impliceert dat hij elf uur les krijgt in het Nederlands – blijkt mijn twaalfjarige voetballer een gedicht van Apollinaire te moeten uitkiezen; aan de hand daarvan dient hij het surrealisme te kunnen omschrijven. Ja, dat Waalse onderwijs is een catastrofe! Zijn keuze valt op ‘Annie’uit ‘Alcools’ – die buitenechtelijke Wilhelm de Kostrowitzky schreef het voor de Engelse gouvernante Annie Playden, tevergeefs, ze wees hem af, helemaal zoals het hoort, want surrealisme is niets anders dan verwrongen romantiek. Wat gebeurt er in het gedicht? ‘Sur la côte du Texas’ ziet de ik een vrouw in een tuin vol rozen, bij een villa als een grote roos:

Comme cette femme est mennonite Ses rosiers et ses vêtements n’ont pas de boutons Il en manque deux à mon veston La dame et moi suivons presque le même rite

Het is een gedicht dat ik zelf al jaren koester, maar ik heb het nooit aan hem laten zien. ‘Waarom heb je dit gekozen?’ vraag ik hem. ‘Omdat mama en jij in Texas hebben gewoond,’ zegt hij. ‘En omdat hij de draak met die stijve Annie steekt en haar mennonitisch noemt …’ Hij doelt op de religieuze achtergrond van zijn moeder, die afkomstig is uit een oude mennonitische familie – maar o, zoon! de rozenstruiken van je moeder staan vol knoppen!

Vrijdag

Nog een zin: ‘Haar zwarte, korte kroeshaar was van een negerachtige overvloed, en haar breede mond spleet in een grage grinnik haar bruine gezicht bijna in tweeën.’ Het vrouwenportret staat in ‘Een zomerzotheid’ van Cissy van Marxveldt, een boek over een verdwenen wereld, geschreven in een verdwenen wereld: die van 1927. Ik als jury ben erg gecharmeerd van de sterke beeldende kracht van deze zin, van negers die negers worden genoemd, van de in onbruik geraakte dubbele ee in een open lettergreep; en de kers op de taart is wel de alliteratie tegen het einde…

Zaterdag

Het ene basisartikel van het Verenigde Europa luidt dat het een mensenrecht, nee een privilege, wat zeg ik… een verdomde plicht is om onverbiddelijk en over alle grenzen heen niet aflatend handel te drijven met elkaar; en het andere dat de doodstraf niet is toegestaan. Over dat laatste heb ik lange tijd nagedacht, tot ik uiteindelijk de raison d’état ervan begreep: het Verenigde Europa is tegen de doodstraf, omdat die een consument minder betekent. Ach, moderne deugdzaamheid en andersoortige zoete likeuren!

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content