Uw gsm niet gebruiken is een misdrijf

In het nieuwste nummer van het literaire tijdschrift nY wordt het belangrijkste ‘bewijsstuk’ uit de antiterroristische ‘Operatie Taiga’ beschreven: het boek ‘L’Insurrection qui vient’. Dat en het zielsverwante tijdschrift Tiqqun voeren een radicale guerrilla van de geesten, als punkers, situationisten van de 21e eeuw. ‘Hoe oorlog te blijven voeren zonder de tederheid te verliezen?’

Gelezen in nY, nummer 5, 7 euro.

Operatie Taiga, in het dorpje Tarnac, moest twee jaar geleden naar de daders leiden van sabotagepogingen op de Franse hst-lijnen, waarbij betonblokken werden vastgehaakt aan de bovenleidingen. Tientallen treinen kwamen tot stilstand of liepen vertraging op, niemand raakte gewond. Het dossier was flinterdun, de aantijgingen tegen de verdachten haast lachwekkend: de negen verdachten hielden zich op ‘op een plek waar ze zich gemakkelijk aan politietoezicht kunnen onttrekken’ en ze vermeden ‘bewust het gebruik van mobiele telefoon’. ‘L’Insurrection qui vient’ zou de aanklagers op het spoor van de groep uit Tarnac hebben gezet. ‘Het is lang geleden dat de Franse staat door angst bevangen werd vanwege een boek’, zo zei hoofdverdachte Julien Coupat in een interview met Le Monde.

Joost de Bloois, algemeen literatuurwetenschapper aan de Universiteit van Amsterdam, schetst de stellingen van dat boek en die van eerder verschenen teksten in het tijdschrift Tiqqun, allemaal even collectief en anoniem. ‘Tiqqun’, zo schrijft De Bloois, ‘presenteert vooreerst een poëtica van de opstand; een poëtica van het hoe waarin niet alleen de situationisten en de surrealisten elkaar vinden, maar ook de Rode Brigades, de autonomiabeweging en de naoorlogse Franse en Italiaanse filosofie. (…) In Tiqqun resoneert de poëzie van de surrealisten met de gangsta rap van Nique Ta Mère. (…) Tiqquns burgeroorlog is een fluïde conflict dat uitgevochten wordt in het straatgevecht en in de liefde, in de taal en in de gebaren, in de theorie en de verbeelding en dat de tegenstellingen tussen deze zaken opheft.’

De anonimiteit, de oncontroleerbaarheid die de verdachten uit Tarnac wordt aangewreven, is een ‘radicale weigering identiteit in te (laten) vullen’. ‘MEN verwacht van mij dat ik me als een man gedraag, als werknemer, als werkloze, als moeder, als militant of als filosoof. (…) Men wil me bekeren tot de religie van een samenhang die men voor mij gekozen heeft’, zo staat het in een vertaling uit Tiqqun 2 die nY publiceert bij De Bloois’ artikel.

Tiqqun tilt de barricades op metafysisch niveau, want de wereldverbeterarij is verworden tot een leeg gebaar, een schouwtoneel om even op te figureren alvorens weer in je gezellige comfy chair neer te ploffen. ‘Voor hen die nostalgisch zijn naar Woodstock, naar wiet, naar Mei 68 en naar het militantisme, zijn er de tegen-toppen. MEN heeft het decor heropgericht.’

‘MEN’, in kapitalen, of ‘Empire’, concreter wordt de tegenpartij niet benoemd. De tegenstand is zo mogelijk nog ongrijpbaarder: een denkbeeldige partij, de ‘Parti Imaginaire’, met als revolutionaire tak het ‘comité invisible’. De inzet is geen alternatieve maatschappijordening meer. ‘Er is geen sprake van een alternatief wereldwijd project tegenover het wereldwijde project van het Empire. Want er is geen wereldwijd project van het Empire. Er is sprake van imperiaal beheer. Zij die een andere samenleving opeisen zouden er beter aan doen te beginnen met in te zien dat er geen meer is. En misschien houden ze dan eens op te spelen voor leerling-managers. Voor burgers. Voor verontwaardigde burgers.’

Het doet allemaal meer dan eens denken aan de verborgen cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw die Greil Marcus in zijn boek ‘Lipstick Traces’ schetst. Als The Sex Pistols en de punk daar de recentste uitbarsting van waren, bouwt Tiqqun aan een volgende, die andermaal de esthetiek van het geweld niet schuwt. De Bloois: ‘Zinloos straatgeweld, “een fraaie moord”, leerlingen die hun school willen opblazen, de Nederlander Karst Tates die zijn auto in de mensenmassa boort op Koninginnedag, het zijn allemaal fenomenen die kunnen worden gelezen als microscopische, maar absolute aanslagen op de maatschappelijke orde. Het gaat hierbij niet zozeer om de inhoud van de daden, maar op de pure beslissing ervan.’

Geweld is echter nooit het doel. Het gaat niet zozeer om sociaal verzet als om sociaal verstek. Een doel is er eigenlijk niet, tenzij dan zones van ruis te creëren, zones waar het Empire geen vat op krijgt, omdat ze niet definieerbaar zijn. In die zin wordt de manifestatie van het Black Block op de G8-top in Genua aangehaald: niet in de eerste plaats vanwege het geweld, maar omdat je er geen gezicht op kunt plakken. En wat doe je daar als ‘Empire’ tegen? ‘Nog maar eens de zee droogleggen om vissen te vangen’, zo staat het in Tiqqun 2. ‘Zelfs al gaat het slechts om een minuscuul vijvertje. En om een paar voorntjes.’

Kris Jacobs

Partner Content