Turkse Nobelprijswinnaar Orhan Pamuk: ‘Of je Erdogan mag herkennen in mijn roman? In geen geval!’

Orhan Pamuk: 'Als ik een nieuw boek publiceer, verschijnen er binnen de maand illegale Iraanse vertalingen. Ik bestel die dan online voor mijn archief.' © .

De nieuwe Pamuk is een grand cru. Een waterput en de Oedipus-mythe vormen de hoofdingrediënten van een filosofische parabel waarin politieke associaties niet ontbreken. Een gesprek met de Turkse Nobelprijswinnaar literatuur. Over zijn boek, maar ook over de actualiteit in zijn verscheurde land.

Orhan Pamuk wordt er wat moe van. Interviews over zijn jongste roman monden vroeg of laat uit bij de politieke situatie in zijn land. Dat krijg je natuurlijk wanneer je Nobelprijswinnaar literatuur bent en algemeen wordt beschouwd als een boegbeeld van het seculiere, pro-Europese Turkije. De schrijver zal zijn ongenoegen over dat door zijn planetaire succes bewerkstelligde noodlot niet verbergen.

En dat is begrijpelijk, want er valt veel goeds te vertellen over De vrouw met het rode haar. Pamuk laat zich daarin andermaal als een briljant verteller kennen. Het is een diepfilosofische roman met een ingenieuze plot, bevolkt door tragische maar levensechte personages die zich bewegen tegen de vertrouwde achtergrond van Istanbul. Hij vertelt het verhaal van een puttengraver en zijn jonge handlanger die in een dorre vlakte nabij de grootste stad van Turkije op zoek gaan naar water. Tussen beiden ontwikkelt zich een vader-zoonrelatie met oedipale trekjes. Sophocles‘ mythe, over de zoon die onwetend zijn vader vermoordt en daarna even argeloos met zijn moeder slaapt, vormt de kern van dit naar Pamuks normen beknopte boek. Het thema heeft eeuwigheidswaarde, maar zit spitsvondig verweven in een realistische kroniek. Pamuk laat zijn ingedommelde geboortestad transformeren tot een zich als een virus verbreidende megapolis. Dat verschaft hem een alibi om scherp in te zoomen op de politieke, religieuze en culturele mores van zijn land.

Jazeker, je mag De vrouw met het rode haar ook als een politieke parabel lezen. Zolang je president Erdogan maar niet probeert te spotten. Of erger nog: de schrijver zelf.

De zuivering die op de couppoging van 15 juli 2016 is gevolgd, was zwaar overdreven en onrechtvaardig

De Oedipus-mythe heeft al tal van schrijvers uit diverse taalgebieden geïnspireerd. Was u niet bang voor een déjà vu?

Orhan Pamuk:De vrouw met het rode haar is in de eerste plaats een realistisch verhaal van een puttengraver, Mahmut, en zijn leerjongen, Cem, die water zoeken met geen ander gerei dan een pikhouweel en hun blote handen. Het idee kreeg ik al in 1988, toen ik in een veld naast mijn zomerverblijf een puttenmaker met zijn leerjongen aan het werk zag. Dat vak bestond al in Byzantijnse tijden. Vaak was het een bijverdienste voor boeren, maar er waren ook echte professionals bij. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw kenden ze hun laatste bloeiperiode. Door de massale immigratie groeiden steden zoals Istanbul als kool. Overal verrezen nieuwe buitenwijken uit de grond. Omdat de overheid niet kon volgen met het aanleggen van waterleidingen, was men verplicht een puttenmaker in te huren.

Ik observeerde, in ’88, het duo tijdens hun labeur. Hoe de oude meester zijn jonge leerling tijdens het graven op barse toon commandeerde, terwijl hij hem ’s avonds na het werk heel anders bejegende, zelfs teder en attent. Ik heb hem geïnterviewd, niet zozeer over de technische details maar over hun manier van leven. Dat boeide me, ik schrijf nu eenmaal graag over gebruiken en tradities die na honderden jaren ineens verdwijnen. Niemand graaft nog manueel, daar hebben ze al lang machines voor uitgevonden. Omdat ik het verhaal niet rechttoe, rechtaan wilde vertellen, bleef ik ermee rondlopen.

Maar dan kreeg ik het inzicht: ik kon op dat verhaal twee mythes projecteren. Oedipus kende ik uiteraard al lang, maar intussen had ik een soortgelijk verhaal uit de Perzische traditie ontdekt: de tragedie van Rostam en Sohrab. Dat is een spiegeling van de Oedipus-mythe: het is niet de zoon die onwetend zijn vader doodt, maar andersom. Zo kon ik aan de slag, met bekende ingrediënten heb ik mijn eigen potje gekookt. Mijn personages ondergaan niet alleen het noodlot, ze reflecteren ook op een metaniveau over Oedipus en over Rostam en Sohrab. En er zit een geut Kafka in, vooral in de manier waarop ze water zoeken zonder het te vinden.

De Oedipus-mythe gaat niet zozeer over een vader-zoonrelatie als over de onafwendhaarheid van het lot: was het u vooral om die interpretatie te doen?

Pamuk: Beide lagen zijn van belang, maar ik zie in de mythe nog een diepere betekenis. Waarom laat Sophocles zijn held zo’n gruwelijk lot ondergaan? Niet omdat hij zijn vader heeft vermoord en vervolgens met zijn moeder heeft geslapen. Het echte taboe zit elders: Oedipus wordt gestraft omdat hij zijn door de goden voorbestemde lot probeert te ontlopen. Die fundamentele nuance heeft Sigmund Freud begrepen toen hij rond 1880 in Wenen een opvoering van het stuk zag. Anders dan Sophocles en zijn tijdgenoten brengt Freud sympathie op voor de arme Oedipus: hij is niet de man die het noodlot tart, maar een mens die zijn individualiteit opeist door zich te verzetten tegen het dictaat van een autoritaire en wrede god.

Freud pleit bovendien verzachtende omstandigheden: Oedipus is geen slecht mens, hij wordt meegesleurd door zijn onderbewustzijn. Ik heb die interpretatie afgezet tegen de Iraanse mythe waarin de autoritaire vader zijn zoon moet doden, in het belang van de dynastie. Dat contrast zette me aan het denken over Karl Wittfogel en zijn concept van oriëntaals despotisme.

Turkse Nobelprijswinnaar Orhan Pamuk: 'Of je Erdogan mag herkennen in mijn roman? In geen geval!'

Die Duits-Amerikaanse historicus legt een causaal verband tussen het ontstaan van sterk gecentraliseerde landbouwstaten en het gebrek aan individuele vrijheden voor burgers. Speelt dat thema in De vrouw met het rode haar?

Pamuk: Ja, en ik heb het ook al in eerdere romans verwerkt. Ik ben gevormd door de boeken en magazines van de jaren zestig en zeventig. Linkse intellectuelen worstelden toen allemaal met dezelfde vraag: hoe komt het toch dat Turkije geen verlichting of moderniteit heeft voortgebracht? Ze waren zich pijnlijk bewust van de kloof met het Westen – economisch, maar ook cultureel en intellectueel. Hun worsteling riep allerlei vragen op die in mijn werk weerklinken. In Ik heet Karmozijn, uit 1998, wordt over de rol van de kunstenaar gefilosofeerd: hoe kan hij zijn individualiteit claimen zonder verraad te plegen aan de gemeenschap? Dat is een heikele kwestie. Modernisten van de vroegere generatie hadden geen belangstelling voor de eigen canon, ze keken er zelfs op neer. Dat heb ik nooit gedaan. Ik verken die traditie op een postmoderne manier: ik interpreteer parabels, weeg religieuze en literaire inhouden af. Zo is het ook bij De vrouw met het rode haar gegaan. Het inzicht groeide dat ik het materiaal in handen had voor een filosofisch boek over autoritair leiderschap. Dat wordt religieus gelegitimeerd, maar meer nog door economische groei. Door water te vinden, maakt de puttengraver niet alleen nieuw leven mogelijk, maar ook vooruitgang en welvaart.

Mogen we in de puttenmaker de Turkse president Erdogan herkennen?

Pamuk:(geërgerd) In geen geval! Zo schrijf ik niet! Ik vind het vreselijk dat journalisten altijd bestaande personages of toestanden op mijn romans projecteren. Ja, mijn boeken gaan onder meer over politiek. Maar ze doen dat op een associatieve manier: je moet ze als parabels lezen, nooit als een weergave van de realiteit – dan zouden ze meteen achterhaald zijn.

Laten we het over Istanbul hebben, de stad die in uw boeken meer een personage dan decor is. Cem, de echte protagonist van De vrouw met het rode haar, beschrijft er met melancholie de demografische en urbanistieke explosie van, waaraan hij als bouwpromotor weliswaar aardig verdient. Strookt dat met uw eigen gevoelens?

Pamuk: Nu maakt u het nog bonter! Ik associeer me nooit met mijn personages. Ik ben Cem niet!

Begrepen. Maar wat vindt Orhan Pamuk van die transformatie?

Pamuk: Vraag me niet waarom, maar zodra buitenlanders mijn naam lezen in een combinatie met Istanbul, halen ze spontaan het stempel van nostalgicus boven. Terwijl ik helemaal geen nostalgicus ben, zeker niet als het over mijn geboortestad gaat. Ja, ik heb in 2003 Istanbul: herinneringen en de stad geschreven, een autobiografisch boek dat zich afspeelt in de wijk waar ik ben geboren en getogen. En inderdaad, de toon daarvan is teder en ietwat melancholisch. Maar nadien zijn heel andere boeken gevolgd. Mijn vorige roman, Dat vreemde in mijn hoofd, gaat niet over de middenklasse. Het hoofdpersonage is een arme straatventer die yoghurt verkoopt, een migrant die geen verleden maar wel een toekomst heeft in Istanbul. Geef toe, geen uitgangspunt voor een potje melancholie.

Ik ben tegen een presidentieel regime op maat van Erdogan. En ik sta niet alleen: er is breed verzet tegen de repressie

In De vrouw met het rode haar is Istanbul het decor voor corrupte ambtenaren, projectontwikkelaars die steekpenningen betalen, politici die dolken in elkaars rug planten. Is dat dan nostalgisch? Niet volgens Turkse lezers. Die vinden net dat ik de vinger aan de pols hou van een maatschappij die de jongste vijftien jaar onherkenbaar is veranderd.

Dat zijn de Erdogan-jaren.

Pamuk: En dat is geen toeval. Alleen al de duizelingwekkende economische groei maakt Erdogans bewindsperiode onvergelijkbaar met de eerste vijftig jaar van mijn leven.

Dat kunnen we niet anders dan positief noemen, toch?

Pamuk: Ja en nee. Het is een uitstekende zaak voor de vele mensen die naar een hogere levenstandaard verlangden. Ze hebben hun eigen appartement gekregen, met een grote televisie erbovenop. Helaas is die groei gepaard gegaan met de vernietiging van de stad waarvan ik hou. Veel details daarvan zijn helaas onbekend, omdat we geen betrouwbare media meer hebben. Over het gebrek aan vrije pers en meningsuiting in mijn land ben ik erg kritisch.

Wie dat thema aansnijdt, kan moeilijk heen om de couppoging van 15 juli 2016 en de felle reactie van het regime. Hoe kijkt u daarop terug?

Pamuk: Die hele militaire staatsgreep was een gruwelijke gebeurtenis. Ik snapte er aanvankelijk niets van, ook niet van de associaties met die welbepaalde geestelijke (Pamuk neemt de naam van Fethullah Gülen niet in de mond, nvdr.). Feit is dat duizenden mensen die dag met gevaar voor eigen leven op straat zijn gekomen. Niet om mijn democratische vrijheden te verdedigen: het waren Erdogan-supporters die voor hun leider opkwamen. Toch bewonder ik hun moed. Met hun optreden hebben ze de facto ook mijn vrijheden verdedigd.

Maar daarna kwam de zuivering op gang. Die was zwaar overdreven en onrechtvaardig. 135.000 ambtenaren, professoren, leerkrachten, rechters en andere overheidsdienaren zijn al ontslagen. Velen kunnen niet meer terug aan het werk, er zijn al zelfmoorden van gekomen. 50.000 mensen zitten opgesloten, vaak op grond van willekeurige beschuldigingen. Onder hen ook al 180 schrijvers en journalisten, van wie ik er een aantal persoonlijk ken. Voor een goed begrip: ze werden niet opgesloten omdat ze schrijver zijn, maar omdat ze als commentator kritiek gaven op het regime.

Kijk, ik begrijp dat een regering het recht heeft om soldaten te straffen die medeplichtig zijn aan een poging tot staatsgreep. Maar burgers die niets te maken hebben met die coup of die welbepaalde geestelijke? Hen opsluiten omdat ze kritische vragen stellen is totaal onaanvaardbaar. En dat is wel het klimaat waarin ik nu boeken schrijf die, zoals gezegd, niet over politiek gaan, behalve dan op een filosofische manier.

Orhan Pamuk, , De Bezige Bij, 272 blz., € 22,99.
Orhan Pamuk, , De Bezige Bij, 272 blz., € 22,99.

U bent de bekendste stem van seculier Turkije. Voelt u druk vanwege de islamistische AKP-regering, of fungeert uw internationale reputatie als bescherming?

Pamuk: Ach, die onzin over ‘Pamuk, de prominente seculier’… Ja, ik heb aan de vooravond van het grondwettelijke referendum van 16 april een interview gegeven aan de grootste krant van Turkije, een buitenkans om me uit te spreken tegen het vestigen van een presidentieel regime op maat van Erdogan. En inderdaad, dat interview is nooit verschenen, de hoofdredactie is gezwicht onder zware regeringsdruk. Maar ik sta niet alleen: er is breed verzet tegen de repressie. Intellectuelen komen samen om te debatteren, ze zetten kritische websites op, lopen rechtbanken af om gevangen medestanders te ondersteunen. De seculiere stem is niet monddood gemaakt, de populariteit van de regering-Erdogan brokkelt trouwens af. We leven in deprimerende maar ook interessante tijden.

Maar genoeg daarover. Kunnen we het weer over mijn boek hebben?

Zonder de plot weg te geven: het verhaal draait uit op een confrontatie tussen Cem en zijn zoon Enver. Opvallend vond ik de verwijten die de zoon zijn vader maakt over zijn seculiere, Europese opvattingen, met als verzwarende omstandigheid dat hij stinkend rijk is. Heeft de kloof tussen secularisme en islamisme in Turkije een sociale dimensie?

Pamuk: Ja, maar achter die opmerking over rijkdom gaat toch vooral een persoonlijke frustratie schuil. De zoon vraagt rekenschap aan een vader die hem in de steek heeft gelaten. Het is interessant om bij die verwijten stil te staan. Enver zegt precies wat mijn moderne, seculiere, westers geïnspireerde generatie niet uit de mond van jongeren wenst te horen. Hij hekelt alle waarden die zijn vader dierbaar zijn. Daarmee geeft hij uiting aan een essentiële tegenstelling die veel niet-westerse landen parten speelt: hoe kunnen de elites de westerse moderniteit adopteren zonder de wrok van de lagere klassen over zich af te roepen? Want het omhelzen van die moderniteit gaat onvermijdelijk met verlies gepaard. Religieuze gebruiken gaan teloor, vestimentaire codes veranderen. In de ogen van het volk is dat verraad, en verwijten van snobisme laten zelden op zich wachten. Toch is die omslag noodzakelijk. Zonder secularisering en moderniteit bouw je geen natie uit, laat staan een goed onderwijssysteem of een deugdelijke gezondheidszorg.

Het verhaal van Rostam en Sohrab komt uit het Boek der koningen, een monumentaal epos dat zowat de hoeksteen van de Perzische taal en cultuur vormt. Is dat verplichte kost bij de buren van Iran?

Pamuk: Dat weet ik niet – ik woon daar niet, hè. Feit is wel dat Turkse intellectuelen vroeger met veel respect praatten over de trotse Iraniërs die hun eigen literaire tradities nooit zijn vergeten. Het Boek der koningen vormt een echte oceaan van verhalen – de tragedie van Rostam en Sohrab is er een klein onderdeel van. Het is overal beschikbaar in de reeks Penguin Classics, maar je moet haast literatuurwetenschapper zijn om alle lagen, symbolen en codes te doorgronden.

Zonder secularisering en moderniteit bouw je geen natie uit, laat staan een goed onderwijssysteem of een deugdelijke gezondheidszorg

Volgt er een vertaling in het Farsi van De vrouw met het rode haar?

Pamuk: Geen officiële, want Iran erkent de internationale conventies op de bescherming van auteursrechten niet. Maar als ik een nieuw boek publiceer, verschijnen er sowieso binnen de maand één of meerdere illegale Iraanse vertalingen. Ik bestel die dan online voor mijn archief. Kras als je erbij stilstaat, dat je als auteur niets aan je boek verdient maar er integendeel moet voor betalen. (lacht smakelijk)

Putten vormen een rijk thema in de literatuur. In Haruki Murakami’s Opwindvogelkronieken vindt de held rust en bezinning op de bodem van een put. In uw boek krijgt diezelfde plek een duistere betekenis, er loert onheil en gevaar. Zit er behalve water ook inspiratie in een put?

Pamuk: Heel veel, zelfs. De put is zowel in de Bijbel als de Koran een populaire metafoor. Iedereen kent het verhaal van Jozef die door zijn broers in een uitgedroogde waterput wordt gegooid. Turkije kent massa’s puttenverhalen, uit de Ottomaanse periode, of in de soefitraditie. Mensen gooien munten of andere objecten in waterputten. Die zijn een bron van leven, maar tegelijkertijd boezemen ze angst in. Je moet weten dat de goden zich in pre-islamitische tijden onder de grond ophielden. Sjamanen moesten voorkomen dat we via de waterput naar de ingewanden van de aarde werden gesleurd.

Ik heb uit mijn jeugd sterke herinneringen bewaard aan de waterput van ons zomerverblijf. Als ik met de andere kinderen buiten speelde, stond mijn oma vanaf haar balkon te roepen: ‘Blijf weg van de put!’ Zelfs al lag er een deksel met een stuk of tien grendels op, het bleef een gevaarlijke plek. Nu, dat hield ons niet tegen. Urenlang heb ik bij die waterput hagedissen liggen spotten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content