‘Toneelschrijvers zijn vampiers’ (Tennessee Williams)

In eerder ongepubliceerde notities, briefwisseling en manuscripten laat Tennessee Williams zich laatdunkend uit over zijn collega-toneelauteurs.

Biograaf John Bak put voor ‘Tennessee Williams: A Literary Life’, dat deze maand in de VS en Groot-Brittannië verschijnt, uitgebreid uit de papieren nalatenschap van de auteur van theater- en filmklassiekers als ‘A Streetcar Named Desire’ en ‘Cat on a Hot Tin Roof’. En daaruit blijkt dat Williams in de herfst van zijn carrière en leven nog cynischer was geworden dan hij al was.

In het bijzonder het theaterwereldje, dat Williams en zijn weinig opbeurende stukken niet meer hoefde, en concurrerende auteurs die hun stukken wel nog op Broadway opgevoerd zagen, moesten het ontgelden.

“Toneelschrijvers zijn een beetje als vampiers. Ze willen alles uit acteurs en regisseurs halen wat ze niet in hun script konden vatten, omdat ze allemaal, bijna altijd, de duivelse bedelaars van de kunsten zijn. Het soort bedelaars dat geen neen pikt, maar ijdel staat te gillen om meer, meer, meer!”

Dit is maar een korte passage uit een van Williams’ manuscripten, maar ze laat niet veel ruimte voor interpretatie. Verderop klinkt het zelfs dat scenaristen hun producties bezoedelen met “de stank van hun rottend, overrijp ego”, en beschrijft Williams zijn collega’s ook nog als “onaantrekkelijke, onhandige, gênante, lompe, blozende, friemelende, schuifelende, stotterende ellendelingen.”

De grond van Williams felle (maar tot nu ongepubliceerde) uithaal was wellicht het feit dat zijn heftig theater vanaf de jaren 1960 niet langer in de smaak viel bij publiek en pers. De opvoering van latere toneelstukken als ‘Kingdom of Earth’ en ‘The Red Devil Battery Design’ moest hij zelf financieren. Het werden niet zelden flops. Zijn artistieke zwanenzang ‘A House Meant To Last’ deed zelfs precies het omgekeerde van wat de titel liet hopen: het werd in 1982 slechts veertig keer opgevoerd. Een absolute anticlimax voor een groot schrijver, dus.

Privé ging het met Williams ook bergaf. Na de dood van zijn levenspartner Frank Merlo verloor hij zichzelf in drank en drugs, en ging het van de ene ontwenningskliniek naar de andere psychiatrische instelling. Misschien had hij het dus ook wel een beetje over zichzelf toen hij over zijn collega’s schreef dat ze “te veel drinken en als ze niet drinken, dan zijn ze zo bemoedigend als een begrafenisondernemer die naast de dokter staat aan het hospitaalbed van een patiënt.”

Niet iedereen krijgt een veeg uit de pan in Williams’ notities. Zijn pijlen waren voornamelijk gericht op niet bij naam genoemde schrijvers van commerciële producties. Baanbrekende, non-conformistische auteurs als Harold Pinter en Samuel Beckett daarentegen respecteerde hij.

Ook het Broadway-publiek beoordeelde hij mild. “Het is een fantastisch publiek, vooral tijdens de première. Ze luisteren aandachtig naar elk woord van de scenarist en kijken gericht naar elke beweging van de acteurs. Sommigen noemen hen culturele kannibalen, maar dat is onjuist! Ze hebben waarschijnlijk het laatste boek vol avant-garde poëzie niet gelezen, maar in hun eigen microcosmos zijn het kenners. Hun applaus is het belangrijkst voor toneelauteurs.”

Jeroen Bert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content